18 Een doodgewone groepsdiscussie
Over het verloop van de groepsdiscussie merkte Götz Tilgener later laconiek op: ‘Ilse deelde ons mee dat was besloten om Schmücker te executeren. De reden daarvoor was dat hij voor de rechtbank had getuigd en dat hij als verklikker voor de veiligheidsdienst werkte.’
Over wie Ilse Jandt de opdracht voor de moord op Ulrich Schmücker had gegeven, hulde Tilgener zich in zijn latere getuigenverklaringen in vaagheden. Ze wisten het niet precies. Dan weer hadden Ralf Reinders en Inge Viett de opdracht gegeven, dan weer was de groep zelf op het idee gekomen. Het was volgens Tilgener in elk geval een ‘gewone groepsdiscussie’ die avond waarop de moord op Schmücker werd besproken. Hijzelf zou zijn uitverkoren om Schmücker te executeren. Iemand uit de groep zou hebben gezegd: ‘Hoe staat het ermee, schiet jij? Jij hebt die smeerlap al die tijd geholpen. Nu moet jij bewijzen dat je nog een kameraad bent.’
Tilgener beweerde, naar eigen zeggen, dat hij zich onmiddellijk daartoe bereid verklaard had. Hij was tenslotte de enige die schietlessen had gevolgd en ook onder moeilijke omstandigheden altijd doel trof.
Daarna werd – nog steeds volgens Tilgener – de actie in grote lijnen gepland. Als eerste werd besloten Schmücker de al genoemde vragenlijst voor te leggen, waarin hij zijn daden van destijds kon toelichten. Die zou, vergezeld van een theoretisch naschrift ter rechtvaardiging van de executie, in de openbaarheid worden gebracht. Verder kwam de groep die nacht niet.
==
De volgende ochtend, op paaszondag, maakten Götz Tilgener en Ilse Jandt aan de hand van Schmückers verklaring en getuigenverhoren een vragenformulier met daarop zes vragen. De vier velletjes met vrije ruimte voor de antwoorden werden door Tilgener en Peter B. naar de woning van Schmücker in de Lahnstraße gebracht. Tilgener overhandigde het formulier aan Schmücker. ‘Je weet,’ zei hij, ‘dat je ter rehabilitatie in een ira-groep wordt opgenomen. Maar eerst moet je je rechtvaardigen.’ Schmückers ogen vlogen over de vragen, hij ging meteen aan zijn bureau zitten om ze te beantwoorden. Het viel Tilgener op dat Schmücker zo zenuwachtig was dat het zweet van hem af liep.
==
Terwijl Tilgener en zijn begeleider schaakten, broedde Schmücker drie uur op de zes vragen:
==
1. Wat waren je overwegingen om de medewerkers van justitie inlichtingen te verschaffen over de organisatie Beweging Tweede Juni?
Antwoord: Ten tijde van mijn verklaring over de Beweging Tweede Juni was mij bekend dat H. Sommerfeld al een uitgebreide getuigenverklaring had afgelegd. Ik ging ervan uit dat ik met mijn getuigenverklaring de autoriteiten niets nieuws zou vertellen en tegenwicht kon bieden aan de belastende verklaringen van Sommerfeld over een paar kameraden.
==
2. Je was lid van de Beweging Tweede Juni en je hebt andere leden van die organisatie belasterd in je verklaring. Vertel ons waarom je gesprekken hebt gevoerd met een lid van de veiligheidsdienst van de Bondsrepubliek!
Antwoord: In mijn gesprekken met een agent van de veiligheidsdienst probeerde ik meer aan de weet te komen over de totstandkoming van de bekentenis van Harald Sommerfeld en de stand van het onderzoek. Ik heb ook geprobeerd om kameraden tussen eind mei en midden november 1972 via vier brieven te waarschuwen voor invallen van de overheid. Ook heb ik na mijn vrijlating in februari 1973 de M.’s en Adomeit gewaarschuwd dat de veiligheidsdienst op de hoogte was van het feit dat zij wapens hadden aangeschaft. Deze informatie had ik uit gesprekken met de agent. Ik probeerde met die gesprekken ook mijn eigen situatie en die van de kameraden die door Sommerfeld waren verraden te verbeteren, en mij te bevrijden van het gevoel van machteloosheid waar ik in de gevangenis onder leed, zonder zelf kameraden te verraden. Dat dit fout was, is mij inmiddels helemaal duidelijk geworden! De juridische gevolgen van mijn getuigenverklaringen en hun rol in de verdere strafvervolging waren mij toen echter niet bekend.
==
3. Als lid van de Beweging Tweede Juni was je bekend met buitenlandse contacten van de organisatie. Door je verklaringen tegenover de veiligheidsdienst van de Bondsrepubliek heb je de internationale revolutionaire beweging tegengewerkt en tegelijkertijd het werk van niet-Europese geheime diensten gesteund en bevorderd. Wat vind je daarvan?
Antwoord: Mijn verklaringen over buitenlandse contacten beperkten zich tot de contacten met de pflp en zijn grofweg in drie categorieën verdeeld:
a) verklaringen over de voorgenomen samenwerking tussen de pflp en de Beweging Tweede Juni: ik ging uit van de verklaringen die Sommerfeld daar al over had gedaan, voegde daar wat onbelangrijke gegevens aan toe, en probeerde (waar het belangrijke gegevens betrof) nergens méér prijs te geven dan wat Sommerfeld al naar buiten had gebracht.
b) achtergrondinformatie, die niets met mijn contacten met de pflp te maken had, die ik voor een deel uit de burgerlijke pers had gehaald, of zelf had verzonnen. Dat had als doel mijn getuigenis zo uitputtend mogelijk te doen lijken.
c) verklaring over het onderhandelen over, en het in ontvangst nemen van explosieven. Daarbij ging het mij erom Detlef Z. en de betrokken pflp-kameraden te dekken; mijn verklaringen over het verloop van de onderhandelingen is grotendeels vals, een paar ontmoetingen en gesprekken zijn door mij verzonnen, andere weggelaten, opgegeven tijdstippen zijn deels een maand verschoven. Z. bleef in het verhaal weliswaar de contactpersoon, maar ik kon overtuigend beargumenteren dat hij niets wist van de inhoud van de gesprekken. De identiteit van de betrokken pflp-kameraden heb ik niet vastgesteld, hoewel hun foto’s mij door verschillende ondervragers herhaaldelijk zijn voorgelegd. Ik heb ze steeds alleen als Arabieren in de gesprekken opgevoerd, hoewel twee van hen Noord-Europeanen waren. Ik heb de politie de plek in Braunschweig laten zien waar de explosieven werden overgedragen, in de volle overtuiging dat de leverantie al was uitgevoerd en het bezoek geen nieuwe sporen op zou leveren.
Dankzij mijn onderzoekingen had de Beweging Tweede Juni ook contact met politieke organisaties in Italië en een revolutionaire organisatie in het MiddenWesten van de Verenigde Staten (Minneapolis, Chicago). Over deze contacten heb ik niets verteld omdat Sommerfeld daar ook niets van wist.
Ik geloof niet dat door mijn verklaringen het werk van een buitenlandse geheime dienst is gesteund en bevorderd, maar ik heb de internationale revolutionaire beweging in twee opzichten gehinderd:
a) Mijn houding moet op alle betrokkenen wel de indruk hebben gemaakt van ‘doorslaan in de bak’, ze onzeker hebben gemaakt en hun bereidheid om samen te werken met Duitse organisaties hebben verminderd, wat misschien heeft geleid tot het verbreken van een aantal contacten.
b) Door mijn verklaringen (welke dan ook) heb ik de fascistische media materiaal in handen gespeeld die ze kunnen gebruiken in hun hetze tegen de Palestijnse en Arabische revolutie. Met die mogelijkheid heb ik toen in mijn naïviteit helemaal geen rekening gehouden.
==
4. Wie waren je gesprekspartners bij de door jou gevoerde vertrouwelijke gesprekken?
Antwoord: Peter Rühl (waarschijnlijk een schuilnaam), hoofdagent van de West-Berlijnse veiligheidsdienst, verantwoordelijk voor de bestrijding van revolutionaire organisaties in Berlijn + brd, Tel. 870591 – 4218, doorkiesnummer 60.
Andere gesprekken (minder vertrouwelijk):
a) Schmidt, Günter, afd i
b) Thiele i sta.
==
5. Hoe kwam je bij je conclusie dat enkele door jou afgelegde getuigenverklaringen levensgevaarlijk voor je konden zijn?
Antwoord: Die conclusie heb ik nooit getrokken! De betreffende passages in mijn verklaring hadden als doel openbaarmaking (in de pers) te voorkomen en mijn overlopen door het simuleren van angst totaal te laten lijken en zodoende mijn geloofwaardigheid te versterken.
Die conclusie staat ook in volledige tegenspraak met mijn houding na mijn vrijlating (contact opnemen met kameraden, mijn verblijf in Damascus en Beiroet in juli/augustus 1973).
==
6. Welke mogelijkheden zie jij voor nationale en internationale revolutionaire organisaties om zich voortaan te beschermen tegen contrarevolutionairen en verraders?
Antwoord: a) betere en zorgvuldigere planning van acties, daadwerkelijk voorkomen van fouten en misgrepen.
b) intensieve voorbereiding van kameraden op mogelijke gevangenneming (ontbrak volledig bij de Beweging Tweede Juni). Iedereen moet in staat zijn zich staande te houden in de bak (psychisch), ook in de confrontatie met de klassenjustitie (juridisch). Daar hoort ook een goede begeleiding bij van advocatenkameraden, die zich niet alleen tot ‘prominenten’ moet uitstrekken, en een heroriëntering van het werk van de Rode Hulp.
c) Een beter systeem voor de onderlinge verdeling van de organisatie (niet vatbaar voor wantrouwen!) zodat iedereen precies zoveel concrete informatie, namen en data heeft als noodzakelijk is zonder hem van de algehele samenhang te isoleren. Bijvoorbeeld een systeem om tactische vragen te kunnen bespreken of inhoudelijke informatie door te geven die niet aan concrete feiten kunnen worden geplakt.
d) het verwezenlijken van menselijke en (voor zover mogelijk) met hun behoeften overeenstemmende levensomstandigheden voor de leden van de commandogroepen – door revolutionalisering van het leven in alle opzichten, geen scheiding tussen werk/privéleven, hoofd/buik enzovoorts – die zo lang mogelijk legaal moeten blijven, kinderen krijgen (geen dwangmatig handelen vanuit de illegaliteit – “laten zwemmen”). Onder zulke levensomstandigheden kunnen existentiële angsten weggenomen worden, waardoor de economische en psychologische basis voor het plegen van verraad wordt weggenomen. Dat wil zeggen: het scheppen van levensomstandigheden, die al in het stadium van de revolutionaire strijd (ontkenning van het imperialisme) – voor zover mogelijk onder de huidige omstandigheden – de ontwikkeling van alternatieve levensvormen (dus de dialectische opheffing van de ontkenning zelf) toelaten, maakt verraad principieel onmogelijk.
Wij moeten leren met de gewapende revolutionaire strijd te leven!
Ik voel mij noch contrarevolutionair, omdat, voor zover mijn houding de contrarevolutie diende, ik mij niet in haar dienst heb gesteld – noch een verrader, omdat ik niemand heb verraden en door mijn verkeerde opstelling het verraad een halt toe wilde roepen. Ik heb ernstige fouten gemaakt, fouten die kunnen worden herleid tot mijn toenmalige psychische constitutie, die het gevolg was van een falende Über-Ich-verwerking in mijn toenmalige levensomstandigheden als student, maar ook tot fouten van mijn groep binnen de Beweging Tweede Juni. Die fouten hebben mij zwaar belast en schreeuwen om – voor zover dat nog niet is gebeurd – herstel. Herstel dat alleen mogelijk is binnen een revolutionaire context.
==
Nadat Schmücker de schriftelijke vragen – met de hand – had beantwoord, nam Tilgener de velletjes en ging hij terug naar de Cuvrystraße. Daar waren de andere groepsleden bijeen. Hij overhandigde hen het vragenformulier, de verslagen van de verhoren en Schmückers eigen verklaring zodat iedereen het kon lezen. Daarna werd de discussie voortgezet.
Tilgener beschreef later het moordplan, dat in de beginfase meer het karakter droeg van een revolutionair indiaantje spelen. ‘We bespraken in grote lijnen hoe we Schmücker het beste konden neerschieten, hoewel in het begin nog helemaal niet duidelijk was of we Schmücker wel zouden neerschieten. Er ontstond een discussie of het niet beter was om hem te wurgen of te laten stikken. Iemand opperde het idee om Schmücker op de dag van hun arrestatie twee jaar geleden, dus op 7 mei, op dezelfde parkeerplaats in Bad Neuenahr in gips gegoten in dezelfde auto te zetten waarin ze toen waren gearresteerd, een Fiat 124 dus.
Dat plan met dat gips werd snel weer verworpen omdat het ons technisch te moeilijk uitvoerbaar leek. Het leek ons te ingewikkeld. Toen zei iemand: “Waarom met gips? Je kan die gozer toch zo in een gejatte 124 neerzetten. Met een bord om zijn nek met: Ik ben die-en-die?” Toen zijn we verder gegaan met het plan om een persverklaring uit te geven naar aanleiding van zijn terechtstelling. Ik zou de schutter worden, omdat ik Schmücker al die tijd geholpen had, al die tijd, het hele jaar 1973.
Met dat schot kon ik mij rehabiliteren. Verder was ik de enige beschikbare, de enige die een goede schietopleiding had gehad. We wilden hem ’s nachts neerschieten en ik was de enige die onder die moeilijke omstandigheden, misschien zelfs tijdens een worsteling, raak kon schieten. Misschien was Schmücker ook wel bewapend.
Iemand maakte bezwaar: “Iemand door het hoofd schieten en dan in een auto leggen, die komt dan toch onder het bloed te zitten? Hoe doen we dat?” Iemand stelde voor dat hij misschien met een klein kaliber geweer kon worden doodgeschoten, zodat we een tampon in het gat in zijn hoofd konden stoppen. Alleen dat al geeft de situatie en de spanning waar wij onder stonden aardig weer. Het ging er ons tenslotte alleen maar om, die vent dood te maken.
Met een kaart erbij zochten we de plek waar wij dat het beste konden doen. We stelden vluchtroutes vast en verwierpen ze allemaal weer. Toen kwam het plan op om Schmücker in de omgeving van Bonn te vermoorden en dan op die parkeerplaats in Bad Neuenahr achter te laten. Alleen Wölli en ik zouden direct bij de daad betrokken worden. Wölli als mijn chauffeur en ik als schutter. We wilden Peter B. er nog als tweede chauffeur bij hebben, maar die vroeg om bedenktijd en zou aan Ilse laten weten of hij aan de actie wilde meewerken. Ik had toen al de indruk dat dat niet zo was.’
Schmücker moest dus naar West-Duitsland gelokt worden. Besloten werd volgens Tilgener, om hem te vertellen dat hij daar een ontmoeting zou hebben met een afgezant van de ira, om met hem te praten over de voorwaarden waarop hij met het Iers-Republikeinse leger mocht samenwerken. Toen het plan in grote lijnen vaststond, gingen ze uiteen.
De groep uit Wolfsburg wilde naar huis. Tilgener zou in Berlijn blijven om het vragenformulier van Schmücker bij een drukker te laten vermenigvuldigen.
==
19 Een professionele terrorist
Ondertussen woonde Jürgen Bodeux, de mysterieuze Harry, bij vrienden in de Liegnitzerstraße. Daar hing hij de professionele terrorist uit. Hij klom met zijn afluisterzoekapparaat op tafels en banken en zocht de muren af naar afluistermicrofoons.
Harry had Ilse Jandt laten weten dat hij altijd op dat adres te bereiken was. Op paasmaandag ging hij naar een feestje van het Gevangenencollectief in de Nansenstraße. De dinsdag na Pasen, verklaarde hij later, had hij met Ilse Jandt afgesproken. Paasdinsdag noemde hij die dag, 16 april 1974, in verschillende verhoren. Die verklaring kan haast niet kloppen, want volgens een stempel in Ilse Jandts paspoort verliet zij Berlijn die dag al om 18.00 uur.
Op die paasdinsdag zou Jürgen Bodeux Ilse Jandt dus voor het eerst hebben ontmoet. In de namiddag zou ze hem hebben bezocht in de Liegnitzer Straße. Bodeux verklaarde later: ‘Ze maakte op mij een warme, aantrekkelijke indruk. De begroeting was zeer hartelijk. Ze zei meteen dat ze mij kort daarvoor nog in de woongemeenschap in de Nansenstraße had gezien.’
Ilse Jandt wilde in een café verder praten. Samen met een in de woning aanwezige vriendin die Ulrike heette, gingen ze op weg naar de Kottbusser Tor. ‘Toen we daar waren kwam Ilse snel ter zake. Ze vertelde eerst over haar persoonlijke belevenissen, onder andere dat ze haar man Wolfgang Jandt eruit gegooid had. Hij was volgens haar te pacifistisch. Verder zei ze dat ze in Wolfsburg een groep kameraden had gevonden waar ze concrete plannen mee had. Ze wilden politiek actief worden en bij verdere contacten kon ik mij in het volste vertrouwen tot ieder lid van de groep wenden of praten, alsof ik met haar sprak. Voor het werk dat de groep wilde aanpakken hadden ze spullen nodig, onder andere wapens en materiaal om vervalsingen te maken. Ik vond haar vragen nogal direct, te meer daar ik haar alleen maar via brieven kende. Op haar verzoek reageerde ik met de belofte te informeren naar het benodigde materiaal. Ze had vooral behoefte aan rijbewijzen. Ze zei dat niemand van de Wolfsburger groep in het bezit was van een rijbewijs.’ Na een uur of twee zouden hun wegen zich hebben gescheiden. Bodeux beloofde naar Wolfsburg te komen als hij de gewenste – of aangeboden? – spullen had geregeld.
Rond tien uur zou Ilse Jandt opnieuw zijn langsgekomen in de Liegnitzer Straße. Ze stelde Bodeux voor aan Farim en vroeg hem of hij nog even mee naar buiten wilde komen. Hij gaf gehoor aan haar verzoek. Farim en Ulrike bleven in de woning achter.
‘Ilse vroeg mij heel concreet om een “schroevenknaller”. Toen ze vertelde waar ze die voor nodig had, begreep ik dat ze een slotforceerder bedoelde, die wij altijd een “kurkentrekker” noemden. Verder wilde ze een wapen. Het kon haar niet schelen wat voor een, als het maar een klein kaliber had. Ze vertelde niet waar het voor was, en ik heb er ook niet naar gevraagd. Het leek mij duidelijk dat ze aan geld voor de Wolfburgse groep probeerde te komen, want ik wist dat ze in financiële problemen zaten en dat niemand van de groep werkte.’
Bodeux zou – verklaarde hij zelf – zijn best doen en zich binnen twee weken telefonisch in Wolfsburg melden. Ze liepen naar huis terug en kletsten nog wat. Rond middernacht zouden Ilse Jandt en Farim zijn vertrokken.
Kort na Pasen, op 17 april waarschijnlijk, liftte Bodeux naar Bonn.
==
20 ‘Wees niet bang om mij’
De paasdagen hadden Schmücker weer wat moed gegeven. De gesprekken op Goede Vrijdag in de Tarantel gaven hem hoop dat hij weer in de scene zou worden opgenomen. Het lijkt of hij het onwaarschijnlijke verhaal dat uitgerekend de ira twijfelgevallen op zou nemen, werkelijk geloofde. In zijn wanhoop klemde hij zich kennelijk aan iedere strohalm vast zolang er maar uitzicht was op hereniging met de beweging.
Een paar dagen na de ontmoeting in de Tarantel schreef hij de lang beloofde brief aan zijn ouders.
==
Pasen 1974
==
Lieve ouders,
==
Ik wil eerst ingaan op de redenen die mij dwongen mijn groep te verlaten en mijn houding daartegenover: zoals jullie weten stond ik gedurende mijn gevangenschap in contact met een agent van het bureau van de veiligheidsdienst. Omdat de veiligheidsdienst een geheime dienst is, waren de gesprekken vertrouwelijk en bevinden de verslagen van die gesprekken zich in het archief van de veiligheidsdienst, waar ze niet toegankelijk zijn voor andere instanties (politie, justitie) of de openbaarheid (pers, advocaten en dergelijke) In de gesprekken ging het onder andere over de mogelijkheid voor de geheime dienst te werken, waarvoor ik eerst zou moeten vluchten uit de bak. Een ander resultaat was mijn, om welke reden dan ook gemaakte, verklaring van juli 1972. De achtergronden van die verklaring zijn voor buitenstaanders ondoorzichtig en tweeslachtig. Na mijn proces en vrijlating uit de gevangenis waren er voor mij (theoretisch) vier mogelijkheden: Het smerige spelletje meespelen dat justitie mij gedurende het verloop van de verhoren na mijn getuigenis aanbood, dat wil zeggen de wankele verklaringen van de kroongetuige Harald Sommerfeld in de verdere processen tegen kameraden te ondersteunen en als beloning strafvermindering en studiemogelijkheden (= opbouw van een burgerlijk bestaan) te incasseren. Die mogelijkheid (hier alleen als theoretische mogelijkheid opgevoerd) was voor mij uitgesloten omdat het in tegenspraak is met mijn denken, mijn betrokkenheid, mijn identificatie met de goede zaak van de internationale revolutionaire beweging en omdat een burgerlijk bestaan voor mij geen mogelijkheid tot levens- en zelfverwezenlijking betekent. Ik hoop dat jullie dat inmiddels begrepen hebben!
Ik had mijn straf kunnen uitzitten en bij het proces de in mijn verklaring genoemde gang van zaken ter sprake kunnen brengen. Die mogelijkheid heb ik ernstig overwogen, in de veronderstelling dat ik daarmee gevangen kameraden van dienst kon zijn. Bij mijn gesprekken met de betrokken advocaat – in elk geval na de getuigenverklaring van Heinz Brockmann – bleek overduidelijk dat zo’n zelfopoffering niemand zou helpen. Ook voor mezelf had ik daarmee niets bereikt, ook niet de oplossing van het grote gevangenisvraagstuk.
Ik had voor studie (of wat dan ook) naar het buitenland kunnen vertrekken. Toen, maar ook later, leek mij onderduiken in het buitenland op dat moment (februari tot mei 1973) een vlucht. Een vlucht voor de gevolgen van mijn getuigenis, een vlucht voor kritische vragen van mijn kameraden, een vlucht voor de zelfkritische en consequente verwerking van mijn gevangenisverleden, en een in de steek laten van mijn gevangen kameraden. Zweden was bijvoorbeeld geen alternatief voor mij. Ik ben er niet aldoor van overtuigd geweest, zoals jullie weten, maar nu wel. Ik was mijn gewetensbezwaren (ik weet geen beter woord) daar nooit kwijtgeraakt, had ze hoogstens kunnen verdringen en was er hooguit als een gebroken mens uitgekomen, niet in staat om een normaal leven te leiden.
Ik kon proberen om weer in revolutionaire kringen aan de slag te komen, mijn plaats in de Duitse beweging in te nemen en in directe samenhang met de politieke praktijk (andere mogelijkheden zijn er niet) mijn gevangenisverleden met al haar gevolgen te verwerken. Zodra ik daar een – zij het kleine – mogelijkheid toe zag (april 1973), was Zweden voor mij passé en greep ik die met beide handen aan.
Alles wat ik daarna heb gedaan, mijn inzinking door mijn geïsoleerde positie in Berlijn, mijn verblijf in het Midden-Oosten, de commune, mijn relatie met Usch enzovoorts) hangt daarmee samen.
Tot mijn spijt heb ik moeten vaststellen dat het mij niet is gelukt om licht te brengen in de duisternis van mijn toenmalige verblijf in de gevangenis, mijn positie tegenover mijn kameraden op te helderen en zo het wantrouwen waarmee ik begrijpelijkerwijs werd bejegend, weg te nemen. Omdat in een revolutionaire organisatie, waarvan de leden jarenlange gevangenisstraffen en zelfs hun leven riskeren, onder de huidige omstandigheden niemand kan werken die niet blindelings kan worden vertrouwd, werd ik noodzakelijkerwijze uitgesloten. Dat gold niet alleen voor mijn groep (mijn uitsluiting werd ook niet alleen in Berlijn besproken en bediscussieerd) maar voor heel Duitsland, zelfs voor Midden-Europa, want mijn zaak is in heel Europa bekend. De officiële argumentatie luidt ongeveer als volgt: De beweging is op het ogenblik zo zwak en zo makkelijk ‘om te draaien’ (zie de arrestaties in Hamburg en Frankfurt: de reactionairen passen steeds verder geperfectioneerde middelen en methoden toe) dat men het zich niet kan permitteren samen te werken met iemand die zich met zijn getuigenverklaringen heeft gediskwalificeerd en die zich niet zonder meer kan rehabiliteren. Dat betekent niet dat men hem voor een informant aanziet: maar de mogelijkheid – al zou die maar vijf procent bedragen – kan men nooit uitsluiten. Daarom was het juist en voor de veiligheid van mijn kameraden essentieel dat naar het radicale middel van uitsluiting is gegrepen.
Hoewel de uitsluiting mij hard, zeer hard treft, sluit ik mij bij deze redenering aan en had ik zelf waarschijnlijk niet anders besloten. Het experiment, een bewapende commandogroep met mij, Ulrich Schmücker te beginnen, is dus van de baan – niet in de laatste plaats door mijn eigen onvermogen de toenmalige gebeurtenissen in het juiste perspectief te zien. Je kunt deze zaak niet objectiveren, of als een stalinistische zuiveringsactie aanmerken, want mijn zaak is verbonden met mijn eigen individuele geschiedenis, die zijn weerga in Duitsland niet kent. Alles wat ik over de mogelijkheden en perspectieven van revolutionaire groepsontwikkeling heb gezegd, is en blijft geldig en realiseerbaar, alleen niet met mij.
Ik ben niet boos op de leden van mijn groep, heb begrip voor hun standpunt en ben ze zelfs dankbaar, niet voor de uitsluiting, maar voor de tijd die ik met ze heb mogen doorbrengen en voor alles wat we samen hebben gedaan. Ons samenleven heeft me dingen geleerd die anders ondenkbaar zouden zijn geweest. Ik ben in het laatste halve jaar sterk veranderd – heb mij volgens mij positief ontwikkeld – heb een verstandhouding tot veel zaken ontwikkeld (praktische dingen en menselijke levensvormen) die door mijn opvoeding onbereikbaar voor mij waren gebleven en ben zowel op het economische (reproductie-) als op het bewustzijnsvlak geproletariseerd, alsmede gerevolutionaliseerd. Door de bewuste ervaring van de militante verandering op alle vlakken van het bestaan, werden mijn zelfbewustzijn en mijn persoonlijkheid versterkt, werd ik psychisch standvastiger, zodat ik nu veel zelfstandiger en tot leven en overleven in staat ben – of het genoeg is, zal de toekomst leren.
Om in dit verband – net na mijn laatste bezoek aan jullie – ‘gezond egoïsme’ en wantrouwen van mij te verlangen is volledig ongepast, omdat zo’n houding het vertrouwen en de solidariteit die wij zo dringend nodig hebben bemoeilijkt, de enkeling nog meer isoleert en op zichzelf terugwerpt en zo, in plaats van uit de misère, nog verder in de put helpt. De klassenjustitie springt daar volgens mij slim op in, want andere opgesloten kameraden hoorden bijna woordelijk hetzelfde van hun familie als wat jullie mij in de bak te melden hadden (‘politiek is een vuile zaak, alleen de machtigen profiteren ervan’, ‘denk toch eindelijk eens aan jezelf’ etc.). Raadgevingen die mij geen steek verder hielpen, slechts de verwerking bemoeilijkten van de scheiding die is ontstaan tussen mijn – deels door jullie opvoeding ontstane – burgerlijke Über-Ich en mijn liefde voor jullie (wat in niet geringe mate bijdroeg tot de fouten die ik in de bak heb begaan).
Begrijp me niet verkeerd, ik maak jullie geen verwijten; ik geef deze kritiek met de openheid en onverbloemdheid die ik voor onze betrekkingen noodzakelijk acht – zo die nog een toekomst hebben – en die ik in alle relaties noodzakelijk acht. Ook weet ik, dat jullie raadgevingen oprecht zijn en waren en dat jullie je niet bewust zijn van hun gevolgen, omdat het voor jullie nauwelijks mogelijk is/was om mijn huidige/toenmalige situatie en de achtergronden daarvan te doorzien. Wees dus niet verdrietig dat ik jullie raadgevingen niet opvolg, want uiteindelijk ben ik toch zelf verantwoordelijk voor mijn beslissingen en gedrag. Dat verandert niets aan het feit dat ik jullie dankbaar ben voor de steun die jullie me zo vaak hebben proberen te geven.
Over het verbreken van mijn contact met Usch wil ik nog zeggen dat Usch het initiatief genomen heeft, dat zij voorlopig niets meer met me te maken wil hebben, wat voor mij vanwege mijn sterke emotionele betrokkenheid waanzinnig moeilijk is en waaronder ik erg – af en toe te erg – geleden heb. Ook voor haar was het niet makkelijk, maar het was nodig voor haar verdere ontwikkeling. Uschi is zo’n sterke vrouw dat ik mij geen zorgen hoef te maken om haar en het kind dat zij zal baren en hun toekomst met vertrouwen tegemoet zie. Het kind zal – met andere kinderen – opgroeien in een groep met goede mensen, mensen met wie het zich kan identificeren, het zal alles hebben wat het nodig heeft om op te groeien, het zal goed, sociaal en sterk worden. Die kinderen zullen sterker worden dan wij, omdat ze in een veel opener, menselijker en passender omgeving zullen opgroeien dan wij. Wij zullen later van onze kinderen leren!
Mijn aanwezigheid is voor de gezonde ontwikkeling van het kind niet noodzakelijk. Die zekerheid maakt het mij makkelijker om voor langere tijd af te zien van mijn wens met Uschi en het kind samen te leven; ik zeg bewust ‘voor langere tijd’, want als wij ons in dezelfde richting blijven ontwikkelen, zullen onze levens zeker weer samenkomen. De harde noot die ik moet kraken, mijn emotionele betrokkenheid bij hun tweeën, is voor hun toekomst niet van belang. Als jullie haar met babykleertjes enzovoorts willen steunen (waarvoor ik jullie dankbaar zou zijn), stuur de spullen dan alsjeblieft nog in mei (daarna onzeker) naar de Studio voor Ontplooiing, 1-36 Zeughofstr. 20, het fabrieksterrein, en wees niet teleurgesteld of boos als je geen bericht van ontvangst of nadere reactie krijgt, oké?
Na mijn uitsluiting – ik ben dus niet op straat komen te staan – ben ik in de eenkamerwoning in Neukölln terechtgekomen, die ik oorspronkelijk voor mijn Egyptische vriend had geregeld (van iemand anders gehuurd zonder vaste verplichtingen). In het begin beviel de woning me helemaal niet; maar sinds ik er een week hard aan heb gewerkt en haar naar mijn smaak heb ingericht, voel ik me er prima en heb ik geleerd dat ik in bijna iedere omgeving met hele simpele middelen in mijn behoeften kan voorzien (heb er nog niet eens tien mark aan uitgegeven).
Ik maak een paar foto’s die ik jullie zal sturen; ik heb helaas geen foto’s uit de Zeughofstraße. Daar was het duizend keer beter, maar een beetje van de sfeer zullen jullie hier ook terugvinden.
Pas nu de woning min of meer klaar is en ik een beetje ben gewend, schrijf ik jullie deze beloofde brief: ik wilde er rust (ook innerlijke) en tijd voor hebben want deze brief is de enige schriftelijke neerslag van de ellende waartegen ik mij te weer stel. Daarom verzoek ik jullie deze brief veilig op te bergen, zodat ik hem later nog eens terug kan lezen.
Voor mijn toekomst zie ik op het ogenblik twee mogelijkheden:
1. Mijn uitsluiting is niet levenslang: ze hebben de mogelijkheid opengelaten dat ik na een verdere opbouw en consolidering van de beweging in Duitsland en een verdere ontwikkeling van mijn persoonlijkheid misschien weer in Duitsland kan werken. Ze hebben me aangeraden een paar jaar naar het buitenland te gaan, wat ik sowieso al van plan was. Ik heb de benodigde papieren in Karachi aangevraagd en heb contact met het consulaat. Pakistan is niet echt een alternatief voor wat ik wil, maar op het ogenblik biedt het wel de beste vooruitzichten. Ik voel mij nu sterk, zelfstandig en volledig in staat om in Pakistan mijn weg te vinden en mij bestaansmogelijkheden te verschaffen. Als het ervan komt (waarschijnlijk, zie mogelijkheid 2) zal ik hier in mei, juni, juli werk zoeken en genoeg geld sparen om daar een jaar te kunnen overleven – genoeg tijd om werk te vinden (bijvoorbeeld als leraar Duits) en ongeveer midden of eind augustus afreizen. In dat geval kom ik begin augustus nog een keer langs in Bad Neuenahr.
2. Door hun voorspraak en sterk persoonlijke inzet hebben een paar kameraden een nieuw onderzoek naar de gebeurtenissen gedurende mijn straftijd afgedwongen. De nationale en internationale revolutionaire beweging heeft mij een paar dagen geleden officieel benaderd, heeft van mij een stellingname geëist betreffende mijn toenmalige houding en mij een mogelijkheid in het vooruitzicht gesteld waar ik jullie vanwege geheimhoudingsplicht niets over kan vertellen. Ik kan alleen zeggen wat voor jullie van belang is. Het zal van de evaluatie van mijn stellingname en verder overleg afhangen of mij deze kans geboden wordt of niet (ik verwacht de beslissing in de komende weken. Als ze – wat ik hoop en hartstochtelijk wens – gunstig voor mij uitvalt, zal ik snel verdwijnen en voor langere tijd niet meer voor jullie bereikbaar zijn). Arno zal dan op die paar spullen hier in huis passen en als het mogelijk is stuur ik jullie nog een kort berichtje. (Wees alsjeblieft niet verdrietig en ween niet om ‘de verloren zoon’, want eigenlijk hebben jullie mij dan gewonnen en niet verloren, omdat ik mijzelf zo terugwin.) Die kans is precies wat ik al die tijd al wilde, wat ik al die jaren al in mijn hoofd had. Wat ik ervan terechtbreng is dan alleen nog aan mij, want niemand legt mij dan nog een strobreed in de weg. (De kans is eenmalig, als ik haar krijg is het nu of nooit; het is dé mogelijkheid mijzelf te verwezenlijken!)
Bedenk alsjeblieft dat het beter is dat ik ergens anders ben en dat het goed met me gaat (daar kunnen jullie zeker van zijn), dan dat ik in jullie buurt ben en het slecht met me gaat. Wees niet bang om mij, want ik ben sterk genoeg om mij in vele omstandigheden staande te houden en voorzover dat nog niet het geval is, zal ik het moeten leren. Als die weg voor mij openstaat zal ik die graag bewandelen, het is mijn eigen wens, en ik zal haar gaan zonder druk of beïnvloeding van welke kameraad dan ook, met al mijn kracht; stel er niemand voor verantwoordelijk, niemand behalve Nixon, Brandt, Genscher, Springer en hun moordkliek, niemand behalve de heersende klasse van het internationale monopoliekapitaal en hun fascistische beulsknechten.
Ik hoop op een positieve beslissing, want voor mij zou het leven betekenen!
Totdat het besluit mij bereikt zal ik voorbereidingen voor Pakistan blijven treffen – dus ook deze en komende week de drukkerscursus volgen – want als de beslissing negatief uitvalt kan ik mij verdere vertraging met het vinden van werk niet veroorloven; in dat geval zou ik verder met jullie in verbinding kunnen blijven staan en zal ik snel iets van me laten horen.
De Wereldrevolutie zal zegevieren!
==
21 De plek voor het misdrijf wordt uitgezocht
Terwijl Schmücker op een positief antwoord zat te wachten liet Götz Tilgener het vragenformulier drukken in een oplage van honderd exemplaren en ging hij naar de Zeughofstraße. Hij wilde Schmückers vroegere vriendin Usch opzoeken. Zij trof met twee medebewoners voorbereidingen voor een reis naar Engeland, waar ze het kind van de ‘verrader’ Ulrich Schmücker wilde laten aborteren.
Tilgener nam plaats in hun oude Mercedes-Diesel. Hij wilde meerijden tot Wolfsburg. In een zwart plastic koffertje droeg hij de elektrische schrijfmachine waarop hij het vragenformulier had getypt.
Bij de grensovergang Helmstedt werden ze uit de rij wachtenden gepikt. De West-Duitse grenswacht vroeg naar hun papieren.
‘Wilt u alstublieft uitstappen!’
‘Wat heeft dit te betekenen?’ vroeg Tilgener.
‘U staat in ons systeem.’
‘Aha.’
Peter B. onderbrak het gesprek en zei: ‘Dan stap ik ook uit. Ik wil er bij zijn als getuige.’
De grenswachter keek verstoord op en zei tegen Tilgener: ‘We hebben een paar zeer persoonlijke vragen voor u. Misschien wilt u dat liever vertrouwelijk afhandelen.’
‘Nee, ik heb de heer B. er graag bij als getuige.’
Na wat heen en weer gepraat mocht Peter meekomen. In het kantoor werd Tilgener meegedeeld dat hij gezocht werd. Maar er was geen arrestatiebevel.
‘Waar komt u vandaan?’
‘Waar denkt u zelf dat we vandaan komen – op weg naar Helmstedt uit de richting van Berlijn?
De grensbeambte werd onzeker. ‘Wat is uw beroep?’
‘Ik ben journalist.’
‘Waar gaat u heen?’
‘Naar West-Duitsland.’
‘Ja, waarnaartoe?’
‘Een paar vrienden bezoeken en zo.’
‘Waar precies?’
‘Dat ga ik u niet vertellen. Daar zie ik geen reden toe.’
‘Waar bent u bereikbaar?’
‘Over drie weken in Berlijn.’
‘Waar?’
‘Op mijn persoonsbewijs staat mijn adres. U kunt toch lezen?’
De beambte werd boos. Peter B. onderbrak het gesprek opnieuw: ‘Wat zijn dit voor methoden? Mensen bij de grens vasthouden en tegenwerken. We leven toch in een rechtsstaat? Het adres van die meneer is toch bekend? Waarom sturen jullie hem geen oproep of zoiets? In Berlijn wordt ook post bezorgd.’
‘Het is in orde. U kunt verder rijden.’
Zonder dat de auto werd doorzocht konden de vier hun reis voortzetten.
In Wolfsburg vertelde Peter B. tegen Ilse dat hij niet mee zou doen met de geplande actie. In de Bäckergasse waren net bezoekers uit Kassel aangekomen. Het leek Tilgener een goed idee om met Wölli met ze mee terug naar Kassel te rijden, daar te overnachten en daarvandaan de volgende dag naar de omgeving van Bonn en Keulen af te reizen. ‘Dan rijden we langs de parkeerplaats van Bad Neuenahr, sjouwen we de hele omgeving af en werken we daar de plannen verder uit. Het voorstel werd geaccepteerd en even later reden ‘Billy’ en Wölli mee naar Kassel. Omdat de eigenaar de auto een paar dagen niet nodig had, konden ze de auto meenemen. De drie uit de Zeughofstraße waren inmiddels met hun Mercedes-Diesel bij de Duits-Belgische grens aangekomen. Ook daar werden ze weer aangehouden, de auto werd doorzocht. De grensbewakers vroegen waar de vierde inzittende Götz Tilgener was gebleven. Peter B. was verbijsterd.
‘Die is onderweg uitgestapt.’
‘Waar?’
‘Dat hoef ik u niet te vertellen.’
Daarna mochten ze verder rijden. Toen Tilgener later hoorde van die controle zei hij: ‘Dat was een aanwijzing dat men op de een of andere manier en om wat voor reden ook achter mij aanzat en mij in de gaten hield.’
==
Tilgener stond de volgende ochtend in Kassel vroeg op. Wölli sliep vast, Tilgener had moeite om hem wakker te krijgen. Ze reden over de Autobahn naar Keulen en begonnen daar met de verkenning van de omgeving. Er ontstond een gedetailleerd plan hoe ze Schmücker in de val konden lokken. De meeste ideeën kwamen opnieuw van Tilgener. Hij ontvouwde het plan later zo: ‘Een groepslid gaat naar Londen en gooit daar een brief aan Schmücker op de bus die zogenaamd van de ira is en waarin hij de opdracht krijgt om naar Keulen te komen. In Keulen ligt een brief voor Schmücker op het postkantoor. Daarin staat dat hij een bepaalde trein naar Bonn moet nemen. In de brief zit ook een sleutel van een kluis op het station in Bonn. Als Schmücker in Bonn is aangekomen, opent hij het kluisje. Daarin vindt hij een envelop met een brief en de sleutel van een andere kluis. Daarin staat dat hij precies twee uur moet wachten in de stationsrestauratie, en dan met de tweede sleutel het andere kluisje moet openen. In dat kluisje ligt weer een brief waarin Schmücker de opdracht krijgt om een stuk te gaan lopen, vervolgens een bepaalde bus te nemen tot het eindpunt, nog verder te lopen naar een plek waar een contact van de ira hem met de auto op komt halen.
Dat Schmücker ook werkelijk twee uur in de stationsrestauratie blijft zitten, regelen we door Söre, die Schmücker nog nooit heeft ontmoet, ook in het café te zetten. Hij moet de tijd in de gaten houden en opletten of Schmücker niet wordt gevolgd. Als alles in orde is, stapt Söre met Schmücker in dezelfde bus. Vlak voor het eindpunt stapt hij uit, treft daar Wölli. Hij geeft door of Schmücker de aanwijzingen nauwkeurig heeft opgevolgd of niet. Als dat niet zo is, wordt het plan afgeblazen. Dan moeten we er rekening mee houden dat Schmücker de geheime dienst of de id gebeld heeft.
Als alles in orde is, laat Wölli Schmücker een eind lopen, pikt hem dan op met de auto en neemt hem mee. Wölli moet wel een pruik en een valse baard dragen, want het is niet uitgesloten dat Schmücker hem in de Tarantel heeft gezien. Maar eerst moet Wölli nog een auto jatten, een grote bmw of een Porsche. Daarmee brengt Wölli Schmücker naar een bospad en zegt: ‘Hier uitstappen en driehonderd meter rechtdoor lopen. Daar word je door een andere auto opgepikt. Daar staat een kameraad van de ira.’
Daar zou inderdaad een auto staan, maar geen kameraad van de ira, maar ik met een pistool in mijn hand.’
De plek waar Tilgener op Schmücker zou wachten was een kleine open plek naast een oefenterrein van een hondensportvereniging waar ook politiehonden werden getraind. Niet ver ervandaan was een schietbaan van het leger, waar ook de politie oefende.
Het geheel lag aan de rand van een bouwterrein vlak bij Bonn. Hier zou het dodelijke schot op Schmücker worden gelost.
Het verdere verloop omschreef Tilgener zo: ‘Ik had vlak voor Pasen met Volker Weingraber besproken dat ik een machinegeweer van hem nodig had en minstens twee kurkentrekkers. Volker zei dat het wel te regelen viel als hij het op tijd te horen kreeg. Intussen ging Ilse naar Hamburg om het wapen te regelen waarmee ik Schmücker wilde neerschieten. Ik wilde een Smith&Wesson .38 special hebben, met een cilinder, zo’n fbi-revolver, of anders een P 38, het pistool van het Duitse leger. Als het maar een 9 mm pistool of revolver was. Dat grote kaliber leek mij belangrijk. Het machinegeweer was bedoeld om de aftocht in geval van nood te dekken.
De planning was dat ik Schmücker met een Fiat 124 op zou wachten, hem dood zou schieten, Wölli zou dan met de andere auto komen, de Fiat van mij overnemen. Ik zou overstappen in de bmw of de Porsche, Wölli zou met het lijk in de auto naar de parkeerplaats in Neuenahr rijden, ik zou achter hem aan rijden. De parkeerplaats hadden we trouwens al uitgebreid bekeken, we hadden de tijd berekend die nodig was om er te komen enzovoorts. Wölli zou de auto daar achterlaten met het lijk en een verklaring voor de pers. Hij zou bij mij instappen. Als er bij het achterlaten van de Fiat problemen zouden ontstaan of wij gevolgd werden, zou Wölli rijden en ik, als het nodig was, de volgauto onder vuur nemen. Vandaar dat machinegeweer.
Verder zouden we kraaienpootjes maken, zakjes met kleurstof, van die troep om achtervolgers mee kwijt te raken. Verder hadden we bedacht dat we een ketting met spijkers uit de auto konden gooien om de banden van onze achtervolgers lek te prikken.’
Terwijl Tilgener en Wölli in de omgeving van Bonn en Keulen hun plannen vervolmaakten, zouden de anderen de schriftelijke verklaringen voor de actie op papier zetten. Toen ze terugkeerden in Wolfsburg beklaagde Ilse zich – volgens Tilgeners verklaring – over haar nutteloze groepsleden. ‘Wat een zooitje. Ik heb alles alleen moeten doen.’
Nog dezelfde avond las Tilgener de door Ilse Jandt opgestelde persverklaring, bracht een paar correcties aan en begon haar op de meegebrachte elektrische schrijfmachine uit te tikken op stencilvellen. De volgende ochtend werd het voltooide deel van de persverklaring besproken. Annette zei niet veel, Söre was naar school.
Daarna vertrok Ilse Jandt naar Hamburg om een wapen te regelen. Ze verdween zonder iets met de groep te overleggen, ze liet alleen een briefje achter met de mededeling dat ze over twee dagen weer terug zou zijn. Geërgerd maakte Tilgener de persverklaring over de geplande terechtstelling verder alleen af. Toen hij net de laatste zinnen had getypt, kwam een man van de gemeente de stroom afsluiten. De rekening was al in geen maanden meer betaald.
Kort daarna kwam Ilse Jandt terug uit Hamburg. Rainer Hochstein kwam haar brengen met een geleende Opel. Hij nodigde de groep uit om in Essen langs te komen en vertrok weer. Nu maakte Tilgener Ilse Jandt verwijten vanwege haar eigenmachtig optreden en het in de steek laten van de groep. ‘Het is onvoorstelbaar dat je zomaar vertrekt en ons voor voldongen feiten plaatst.’ Daarop had Ilse volgens Tilgener ‘grof’ gereageerd. Bovendien had ze juist nu begrip verwacht, want haar reis naar Hamburg had geen succes. Tilgener: ‘Ze had de zaak verknald en in Hamburg uit haar nek gekletst. Daarom was ze ook niet in contact gebracht met de juiste mensen en moest ze met lege handen terug.’
Ilse Jandt las de voltooide persverklaring en vond hem in orde.
==
BEWEGING TWEEDE JUNI
==
in de vroege uren van de ochtend is de contrarevolutionair en verrader ulrich schmücker door een van onze commando’s terechtgesteld.
schmücker is door een tribunaal van de tweede juni ter dood veroordeeld vanwege zijn getuigenverklaringen voor de geheime dienst van de brd en west-berlijn.
kameraden, de verklaring die hier voor jullie ligt is het resultaat van onze houding ten opzichte van verraad. iedere revolutionaire beweging moet zich met de problematiek van spionage en verraad bezig houden als ze niet al in haar voorbereidende fase wil worden verstikt en geliquideerd. je houding bepalen kan hier niet worden opgevat als om de hete brij heen draaien. te lang heeft de linkse beweging machteloos gestaan tegenover het verraad; onbewust opgezadeld met schuldgevoelens; arme stakkers, gebrandmerkt en gevormd door het systeem. met die valse veronderstelling – wij zijn niet verantwoordelijk voor de wandaden van het grootkapitaal – werden de sluizen wijd opengegooid voor het verraad.
van kameraden die zich met het concept van de stadsguerrilla hebben beziggehouden, die zich bij een groep aansluiten die de wapens opneemt tegen het systeem kan worden verwacht dat ze vastberaden iedere ruil afwijzen; dat ze, wanneer ze de kerkers van het systeem betreden ondanks isolatie, psychoterreur en aanbiedingen (hier getuigen, daar strafvermindering) hun bek houden, dat ze ondanks alle repressie en folteringen geen koehandel drijven met de knechten van het kapitaal. de omkoopbaarheid van kameraden is voldoende aangetoond: van homann tot brockmann en het jankerige, opportunistische geslijm van westduitse en berlijnse progressieven heeft tot de dag van vandaag noch verraad voorkomen, noch potentiële verraders de lust ontnomen om hun onsolidaire gedrag te wijzigen. anti-imperialistische strijd is geen kinderspel, straattheater of rondhangen op een kinderspeelplaats waar met poppen wordt gespeeld, maar het gebruiksmiddel ter bevrijding van het subject en de vermaatschappelijking van de productiemiddelen. verraad verlamt de productiekracht en de productieverhoudingen in het algemeen. om de productieverhoudingen binnen de revolutionaire beweging weer in evenwicht te brengen wordt hier in het speciale geval van ulrich schmücker de uiterste consequentie getrokken.
==
NASCHRIFT
==
op hetzelfde moment dat de brd haar smerige zaakjes met de junta in chili bedrijft en aardgas uit algerije en iran wil kopen, een duits-iraans industrieel project ter waarde van 5,5 miljard mark overeengekomen is, het politieke gevangenen foltert in haar gevangenissen, mobiele commando-eenheden opricht en de marechaussee de nieuwe ss is, willy brandt alles in het werk stelt en de nieuwe regering alles doet om de revolutionaire bevrijdingsbewegingen van de derde wereld te liquideren, het imperialisme in volle bloei staat (een ander bloei dan mao zich voorstelde!), voert de beweging tweede juni een executie uit, die haar in de toekomst voor verraad zal behoeden. het commando zwarte juni doet dat bij vol bewustzijn, een verrader heeft in de rijen van de revolutie niets te zoeken dan een zekere dood. wij weten dat het een revolutionair politieke daad is, we weten ook dat het geen strijdmiddel is.
de dag die wij hebben gekozen zal ons eraan herinneren dat kameraden van de beweging tweede juni nog altijd zuchten in de kerkers van de machthebbers, omdat ‘kameraden’ hun subjectieve problemen boven de objectieve noodzaak stellen, die om snel een burgerlijk bestaan te herkrijgen een ander bestaan vernietigen, omdat ze het geen dag langer in de gevangenis uithouden brengen ze anderen voor jaren in de gevangenis en leveren ze ze over aan de executiepelotons van de politie; zolang de samenwerking met de bewapende macht van het grootkapitaal eerder wordt getolereerd dan een meningsverschil privé wordt toegestaan al is het allang politiek veroordeeld – zolang zullen er altijd verraders zijn. zonder het liberalisme binnen de linkse beweging te bekritiseren kunnen we het verraad niet afschaffen. verraders moeten uit de rijen van de revolutie worden uitgesloten. tolerantie ten opzichte van verraad produceert nieuw verraad. verraders in de rijen van de revolutie richten meer schade aan dan de politie zonder hen kan uitrichten.
wij zijn van mening dat het dreigement dat ze dan juist nog meer verraad zullen plegen ons niet van de wijs mag brengen. we mogen ons niet laten chanteren door het idee dat het arme stakkers zijn. het grootkapitaal zal mensen net zolang tot arme stakkers maken tot wij hun heerschappij hebben afgeschaft. wij zijn niet verantwoordelijk voor de misdaden van het grootkapitaal.
ulrich schmücker werd op 7 mei 1972 in bad neuenahr samen met inge viett, wolfgang knupe en harald sommerfeld op deze parkeerplaats gearresteerd en wij hebben hem teruggebracht naar de plek waar hij zijn verraad aan de revolutie pleegde.
net als galilei deed, zwoer hij de revolutie af en verzekerde hij dat hij zich vergist had in zijn revolutionaire bewustzijn. citaat (verslag van zijn verhoor van 19 juli 1972): ‘ten tijde van mijn werk voor de beweging tweede juni was ik overtuigd van de juistheid van mijn handelen en achtte ik het overdragen van het “concept stadsguerrilla” op west-europa mogelijk en noodzakelijk... nu ben ik blij dat dat plan door onze arrestatie is verijdeld en hoop ik met mijn getuigenverklaringen bij te dragen aan het voorkomen van soortgelijke acties...’
==
AAN DEZE UITWEIDINGEN HEBBEN WIJ NIETS MEER TOE TE VOEGEN!!!!!!!!!! DE REVOLUTIONAIRE BEWEGING GAF ANTWOORD DOOR HET COMMANDO ZWARTE JUNI
leve de volksoorlog
HET RODE LEGER OPRICHTEN REVOLUTIE TOT DE OVERWINNING!!!!!!!!!! (ROTE ARMEE FRAKTION: HET VOLK DIENEN)
==
22 Een groep jongeren
De overige bewoners van de Bäckergasse, die meegesleept dreigden te worden in een moordcomplot, waren allemaal in 1955 geboren. In het voorjaar van 1974 waren ze net negentien, maar half zo oud als Ilse Jandt.
Annette von W. was een stil, bleek meisje met een smal gezicht en lang, sluik, blond haar. Haar vader was dominee van de Lutherse kerk in Wolfsburg. Haar drie jongere zussen bezochten het vwo waar ze zelf tot de derde klas op had gezeten. Ze was van school gegaan omdat het haar te veel werd. Ze ging naar de havo, slaagde voor het overgangsjaar, maar ging toch naar de mavo. Hoewel ze goed presteerde en bovengemiddelde cijfers haalde ging ze begin 1974, zes weken voor het eindexamen van school. Ze wilde een opleiding als muziektherapeute volgen in Hannover, maar besloot toen dat ze jeugdwerk wilde gaan doen. Maar ook dat kwam er niet van.
Vervolgens zocht ze werk, maar ze vond geen baan.
Annette von W. had nooit echt problemen met haar ouders gehad. Ze was nooit opgevallen bij bijzondere activiteiten, ook niet door haar politieke belangstelling of haar engagement. Op 1 februari 1974 verliet ze het ouderlijk huis en nam ze haar intrek in de woongroep aan de Bäckergasse.
Vanaf begin 1973 was ze intiem bevriend met Wolfgang W., die Wölli werd genoemd. Voor hen beiden was het hun eerste liefdesrelatie.
Ook Wolfgang W. kwam uit een intact, burgerlijk gezin. Zijn vader was leraar aan een beroepsopleiding in Wolfsburg, zijn moeder werkte halve dagen op een andere school. Zijn zuster Edda zat in de examenklas van het atheneum en ontplooide daarnaast politieke activiteiten in de gim (Groep Internationale Marxisten).
Ook Wolfgang ging naar het atheneum, maar hij bleef in het tweede en derde jaar zitten omdat hij moeite had met vreemde talen. In zijn vrije tijd tekende en schilderde hij graag en zijn trefzekere karikaturen trokken niet zelden de aandacht – en wekten soms de ergernis – van zijn leraren. Verder viel hij niet bijzonder op. Hij gold als eerlijk en rechtdoorzee. Tegenover de leraren nam hij geen blad voor de mond. Hij liet niets over zijn kant gaan en was niet snel bereid zich aan te passen of zich te schikken. Toch klaagden zijn leraren nooit over opstandigheid of zelfs agressiviteit.
Ook Wölli leek niet bijzonder politiek geëngageerd. Hij was weliswaar nieuwsgierig, zo nam hij een tijdlang deel aan sessies ‘transcendente meditatie’, maar concrete doelen leek hij niet na te streven. ‘Hij was’, zei zijn vader, ‘zoekende’. Volgens zijn ouders wees hij ‘de prestatiedwang van onze maatschappij’ af en zocht hij naar een eenvoudig, natuurlijk bestaan.
Wolfgang W. verliet zijn ouderlijk huis in juni 1973, niet vanwege spanningen, maar omdat hij zelfstandig wilde zijn. Zijn ouders stemden toe en gaven hem een maandelijkse toelage, op voorwaarde dat hij zijn school af zou maken. Hij kwam minstens een keer per week thuis. Hij nam Annette vaak mee, zodat ze zich ‘vol konden eten’, zoals de ouders later verklaarden.
Wölli’s vriend Wolfgang S., Farim genoemd kwam tegen het einde van 1973 bij de groep in de Bäckergasse 2. Zijn vader was instructeur bij de Volkswagenfabrieken. Ook in Farims jeugdjaren was er niets bijzonders voorgevallen. Na de lagere school bezocht hij het Kreuzheide-Gymnasium in Wolfsburg. Op zijn laatste rapport van februari 1974 stonden – behalve voor sport – alleen maar krappe voldoendes en een paar onvoldoendes.
In het begin hadden zijn ouders er niets op tegen dat hij bij de woongroep in de Bäckergasse introk. Toen ze echter meenden vast te stellen dat Ilse Jandt een grote invloed op hun zoon uitoefende, probeerden ze samen met zijn klassenleraar om Farim weer uit de woongroep te krijgen. ‘Hun pogingen’, stond later in het gerechtelijk vonnis, ‘bleven echter zonder succes’.
Sonke L., die Söre werd genoemd groeide met zijn dertien jaar oudere zus op bij zijn ouders in Wolfsburg. Aan het begin van 1974 zat hij in het zesde jaar van het Theodor-Heuss-Gymnasium. ‘In een moeilijke fase in zijn ontwikkeling’, oordeelde de rechtbank later, ‘voelde hij zich thuis onbegrepen en zocht hij aansluiting bij de woongroep aan de Bäckergasse 2. Naarmate hij zich er meer thuis begon te voelen distantieerde hij zich meer en meer van zijn ouderlijk huis.’
Eigenlijk hadden zijn ouders niets tegen het contact met de woongemeenschap van hun zoon. Pas toen Söre steeds minder vaak thuiskwam, kregen ze bedenkingen. Ze stapten naar het Bureau Jeugdzorg in Wolfsburg, maar daar kon niemand ze helpen.
Het lijkt of alle vier de leden van de Wolfsburgse groep bijna toevallig in de zaak rond de moord op Ulrich Schmücker verzeild zijn geraakt.
==
23 Een verroest pistool
Terwijl Götz Tilgener naar een geschikte plek zocht om Schmücker om te brengen was Jürgen Bodeux in Bonn. Samen met de boswachterszoon Reinhard G. verkocht hij boeken aan de universiteit van Bonn. Voor de vijftig mark die hij uit de kas van de Rode Hulp had genomen, kocht hij de spullen waar Ilse Jandt om had gevraagd: folie voor de vervaardiging van persoonsbewijzen, een speciale tang voor het vastnieten van pasfoto’s. Wat niet te koop was regelde hij op een andere manier. Slotforceerders en nummerplaten voor vrachtwagens bijvoorbeeld. Alleen het wapen lukte niet.
Bodeux sprak zijn collega aan de boekentafel erop aan. Die dacht dat hij hem wel kon helpen. Inderdaad, verklaarde Bodeux later, was G. niet lang daarna in de Gabelsberger Straße opgedoken om hem een vrij oud, verroest pistool van het type Parabellum 08 met twee magazijnen te overhandigen. ‘Een van de magazijnen was aan de onderkant doorgeroest. Ook had hij vijftien patronen meegebracht. Het pistool was aan de grote kant en moeilijk te hanteren. Ik herinner mij dat het magazijn in de handgreep werd geschoven. Het magazijn klemde en ook de loop was verroest. De roest had het metaal aangevreten en was niet meer te verwijderen. G. zei over het pistool dat zijn vader het niet zou aangeven als hij bemerkte dat het was verdwenen, omdat het wapen niet geregistreerd was.’
Maar de boswachter merkte niet eens dat het pistool was verdwenen. Pas toen de politie hem na de dood van Ulrich Schmücker opzocht, merkte hij dat het pistool was verdwenen. Hij zei tegen de politie: ‘Wij beschouwden het niet als een echt pistool, want wij waren van mening dat je er niet mee kon schieten zonder dat het wapen zou exploderen. We bewaarden het om er inbrekers mee af te schrikken.’
Bodeux leek genoegen te nemen met het roestige geval. Op 23 april, de dag dat Ilse Jandt terugkwam uit Hamburg, meldde hij zich bij haar in Wolfsburg. Hij verklaarde alles te hebben geregeld. Op donderdag 25 april zou hij de spullen langsbrengen.
Op de afgesproken dag reed Bodeux met de trein van Bonn naar Wolfsburg. De spullen droeg hij in een grote zwarte reistas. Hij kwam laat in de avond aan en liep naar de Bäckergasse. Billy, alias Tilgener deed de deur open. Bodeux stelde zich voor als Harry. Binnen begroette hij de rest van de groep. Tilgener en Ilse Jandt vroegen hem zonder omwegen of hij een wapen had gevonden. Bodeux knikte. Ilse stuurde hem naar een kamer op de eerste verdieping. ‘Ik kom zo met Billy.’
In de kamer onder het dak maakte Bodeux zijn zwarte reistas open en toonde hij Tilgener en Ilse Jandt het pistool. ‘Ik weet niet of hij het nog doet.’ Ze spraken af dat Tilgener hem de volgende dag in het bos zou uitproberen. Bodeux deed het wapen terug in zijn tas. De anderen mochten het niet zien.
Ilse Jandt ging weer naar beneden om de andere groepsleden te halen. Toen ze die bij elkaar had, pakte Bodeux de spullen – alleen het pistool niet – om te laten zien hoe de ‘kurkentrekker’ werkte waarmee autosloten in een handomdraai geforceerd konden worden. Daarna ging hij in op het vervalsen van stempels en documenten. ‘Je neemt een vel astralonfolie en legt die met de ruwe kant naar boven op een stempel. Dan trek je de stempel over met Rotringpennen van verschillende diktes. Vervolgens bestrijk je een lichtgevoelige folie met drukinkt en legt de astralonfolie erop. Je beschijnt ze een paar minuten met een kwartslamp. Je ontwikkelt en fixeert de lichtgevoelige folie. Daarna kun je de stempel uitsnijden, op een stempelhouder plakken en klaar is Kees.’
Tot zijn spijt kon hij het niet voordoen omdat hij niet beschikte over het juiste papier, over drukinkt en een kwartslamp. Wel kon hij nog even uitleggen hoe je kentekens van auto’s van de nummerplaat weekte zonder die te beschadigen.
‘Je plakt een paar stukken plakband over het kenteken zodat je de perforatie niet beschadigt. Je verhit de nummerplaat van achteren om de nummerplaat zacht te maken. Daarna kun je de nummerplaat er met een spatel afsteken.’
Ook gaf Bodeux de groep nog een paar aanwijzingen waar je op moest letten als je een nieuwe foto op een gebruikte pas wilde aanbrengen. Je moest oude nietjes gebruiken en ervoor zorgen dat de oude en de nieuwe foto heel precies op elkaar pasten.
De groepsleden luisterden ademloos. Voor de meesten was deze ‘basiskennis voor het leven in de illegaliteit’ geheel nieuw. Tilgener en Ilse Jandt deden of het voor hen allemaal gesneden koek was. ‘Als we blanco rijbewijzen nodig hebben,’ zei Tilgener, ‘die kan ik in Berlijn zo regelen.’
Na zijn demonstratie stopte Bodeux zijn spullen weer in de zwarte tas. Toen gingen ze slapen.
Tilgener was onder de indruk van alles wat Bodeux had meegebracht. Zo diep, dat plotseling de bloedige ernst van de zaak tot hem doordrong.
‘Het pistool werd gewoon op tafel gegooid en ze zeiden: “Daar is ie. Ga je gang!” Tijdens de verkenningstocht in de omgeving van Keulen en Bonn en tijdens de groepsdiscussies kreeg ik steeds meer twijfels over de rechtvaardiging van de moord op Schmücker – politieke zowel als morele. Politiek en moraal zijn voor ons hetzelfde. Toen Wölli en ik op pad waren, was Ilse Jandt met de “verklaring over verraad” begonnen waarin werd uitgelegd waarom Schmücker vermoord moest worden. Ik heb die verklaring afgemaakt, schreef het nawoord en de toelichting. Maar ik vond het resultaat twijfelachtig.
Toen die Harry plotseling opdook, dat wapen op tafel legde en er werd afgesproken dat ik het pistool de volgende dag zou testen, had ik eigenlijk al besloten dat ik het niet zou doen. Ondanks de stommiteiten die hij had begaan en ondanks de leugens die hij had verspreid, vond ik Schmücker ontzettend aardig. Ik mocht hem, hij was een nette vent. Hem zomaar neerknallen? Het ging me te ver.’
Maar dat zei hij niet – of misschien bagatelliseerde hij zijn rol in het geheel flink. Toen Bodeux zijn college vervalsen en wapentechniek gaf, liet hij in elk geval niets merken.
De volgende dag ontstond er een flinke ruzie in de Bäckergasse. Het ging om geld. De huur en de stroomrekening waren niet betaald, ze hadden al een paar dagen geen licht meer. Ze kwamen vijfhonderd mark te kort. Een deel ervan was per postwissel onderweg uit Berlijn. Tilgener en Annette gingen naar het postkantoor om het geld op te halen. Ilse Jandt en Bodeux kwamen ze achterna. Omdat er een lange rij stond, stelde Ilse Jandt Bodeux voor om een wandeling te maken. Ze zou hem Wolfsburg laten zien. Ze liepen een uur. Ilse vertelde hem wat de reden was van hun voortdurende ruzies. Het was een machtsstrijd. Tilgener wilde voortdurend in het middelpunt staan. Bodeux had hetzelfde verhaal al van Tilgener gehoord over Ilse Jandt.
Verder praatten ze, volgens Bodeux, over toekomstige acties. Ilse Jandt zei onder andere dat Tilgener in Berlijn springstof bewaarde in dozen melkpoeder. Verder planden ze een overval. Kennelijk bedoelde ze die beroving van een geldloper. Plotseling kwam Ilse Jandts dochter Ines aangefietst. Ze stapte af en zei: ‘Billy heeft me gestuurd. Ik moest zeggen dat er maar twee- à driehonderd mark is aangekomen. Hij is naar Berlijn vertrokken om meer geld bij elkaar te krijgen.’
Ilse Jandt en Bodeux keerden terug naar de Bäckergasse. Daar ontstond opnieuw ruzie. Annette gaf Tilgener gelijk dat hij naar Berlijn was vertrokken om geld te vinden. Maar na een uitvoerige discussie was de groep het eens over het feit dat Tilgeners gedrag niet ‘conform de groepsregels’ was. Hij zou die avond proefschieten, dan kon je niet zomaar verdwijnen.
Volgens Bodeux werden de overige groepsleden in die discussie op de hoogte gebracht van het bestaan van het wapen. Vervolgens kwam het gesprek weer op de interne problemen. Ilse Jandt gaf aan dat het afgelopen moest zijn met de machtsstrijd tussen haar en Tilgener. Hij moest zijn vaderrol voor eens en voor altijd opgeven.
Bodeux rook zijn kans om Tilgeners positie in de groep, en bij Ilse Jandt, over te nemen. ‘Die avond,’ verklaarde hij later, ‘kwam het voor het eerst tot intimiteiten tussen Ilse Jandt en mij.’
==
Het was vrijdag 26 april 1974. Tilgener reisde terug naar Berlijn om geld te regelen en wat afstand te nemen van de Wolfsburger groep. ‘In Wolfsburg was ik dag en nacht samen met de andere leden van de groep, die door Ilse Jandt als een groep hongerige wolven tegen Schmücker waren opgehitst. Ik vond het onzinnig en op geen enkele manier politiek verantwoord.’
Tilgeners verklaringen moeten met een korrel zout worden genomen. Veel wijst erop dat hij zelf – in elk geval tot dat moment – de drijvende kracht achter het plan was. Dat hij de groep in de steek liet lijkt eerder persoonlijke redenen te hebben gehad.
Een dag na Tilgener ging ook Farim naar Berlijn om de door Tilgener in het vooruitzicht gestelde blanco rijbewijzen op te halen. Niemand leek erop te rekenen dat Tilgener snel naar Wolfsburg terug zou keren. Volgens Bodeux werd Ilse Jandt bang. Ze stelde voor om het wapen en de andere spullen ergens anders te verstoppen. In de Bäckergasse waren ze niet meer veilig. Söre bood aan om de tas te verstoppen in het huis van zijn ouders. Die waren op reis. Met Bodeux bracht hij de tas naar de Saarstraße.
Ze waren net terug toen Tilgener plotseling voor de deur stond. De ontvangst was niet erg hartelijk. ‘Ik werd ontvangen door een woedende meute, die mij verweet dat ik naar Berlijn was vertrokken zonder het met de groep te overleggen. Dat klopte. Ik had alleen aan Annette en Söre verteld dat ik naar Berlijn ging om geld te halen en het machinegeweer.’
Het was Tilgener gelukt om geld te vinden, zo’n zevenhonderd mark. Daarmee kon de huur en de stroomrekening worden betaald. De rest was bestemd voor de actie. Lopende kosten, geld voor benzine en de reiskosten voor Söre, die naar Bonn moest, in de stationsrestauratie moest gaan zitten, verder reizen. ‘Daar was de rest van het geld voor.’
Met die verklaring sprak Tilgener zijn eerdere verklaring tegen dat hij al eerder was afgehaakt. Dat hij toegaf geld voor ‘de actie’ te hebben meegebracht, betekent dat hij op dat moment nog voorstander was van Schmückers terechtstelling.
Zijn opstelling veranderde daarna snel – namelijk toen hij hoorde dat Ilse Jandt tijdens zijn afwezigheid een relatie met Jürgen Bodeux was begonnen.
==
24 Billy stopt ermee
Wat Tilgeners motieven ook mogen zijn geweest om de actie af te blazen, op 27 april belegde hij er een groepsdiscussie over. Volgens Tilgener hoorde Bodeux pas op die avond van de voorgenomen moord. Tot op dat moment had hij geen idee waar hij het wapen voor had geleverd.
‘Ik deelde de groep mee dat ik de actie niet zou uitvoeren en raadde de groep af er zonder mij mee door te gaan. De groep was in alle staten. Toen Bodeux van het plan hoorde, vond hij het ook waanzinnig. Hij sprak van een kamikazeactie. Samen probeerden wij de groep het plan uit het hoofd te praten. Het was een felle discussie. Ilse huilde. Als het niet doorging, zou ze politiek geruïneerd zijn en was haar rol in de Beweging Tweede Juni uitgespeeld. Hoe ik het in mijn hoofd haalde om zomaar te stoppen. Ik probeerde duidelijk te maken dat het niet zo was dat ik alleen wilde stoppen, maar dat ik dringend adviseerde om de hele actie af te blazen. Dat zij er ook mee moesten stoppen, dat Schmücker moest blijven leven, dat hij gewoon genegeerd moest worden, beroofd van iedere mogelijkheid om voor de veiligheidsdienst te werken door hem ieder contact met de linkse beweging te ontzeggen. Na veel heen en weer gepraat werd het voorstel aangenomen. Er werd besloten om Schmücker te laten leven.
Volgens Bodeux verliep het gesprek heel anders: ‘Mij werd in grote lijnen verteld dat er een actie tegen een verrader stond gepland. Daarmee bedoelden ze dat een verrader ter verantwoording zou worden geroepen. Er ontstond een algemene discussie over verraad. De naam Schmücker viel die avond nog niet.’
Pas de volgende dag werden hem Schmückers getuigenverklaringen voorgelegd en werd hij van het plan op de hoogte gebracht. Vervolgens zou er door de groepsleden – inclusief Tilgener – zijn gediscussieerd. Iedereen was voor het plan. Alleen bij hemzelf, bij Bodeux, zouden twijfels zijn gerezen: ‘Ik bracht naar voren dat zo’n actie een enorme politiemacht op de been zou brengen. Gezien de situatie in de groep in Wolfsburg, waar alle discussies steevast in ruzie eindigden, leek het plan mij onuitvoerbaar. Daarom heb ik gezegd dat ik wegging, en dat ik alle spullen, inclusief het wapen, weer mee zou nemen.’
Volgens hem was er geen sprake van het afblazen van de actie, maar alleen van het vinden van een nieuw wapen. Tilgener zou hebben verklaard dat hij dat eventueel in Berlijn kon regelen. ‘Ondanks mijn waarschuwingen,’ verklaarde Bodeux, ‘bleef de groep bij het plan. Billy, Ilse en Wölli discussieerden over wie Schmücker zou neerschieten. De uitkomst van het gesprek was dat Billy zou schieten. Dat wilde hij ook. Vanwege het ontbreken van een wapen ging Billy ervan uit dat ze Schmücker zouden neersteken of wurgen.’
Ook verklaarde hij dat Tilgener een eigen groep wilde opzetten in Berlijn, maar dat hij de Schmücker-actie alleen met de groep uit Wolfsburg wilde uitvoeren. De discussie op zondagavond werd afgesloten met het voornemen dat Tilgener weer naar Berlijn terug zou gaan om een ander wapen te regelen, zodat de actie alsnog kon plaatsvinden.
Maar Ilse Jandt had haar vertrouwen in Tilgener verloren. Na de groepsdiscussie stuurde ze Bodeux en Söre naar de Saarstraße om te kijken of het pistool en de rest van het gereedschap er nog lag. Dat bleek het geval.
In bed, verklaarde Bodeux, vertelde Ilse hem over haar contacten met Inge Viett en Ralf Reinders, die volgens haar in Berlijn leefden onder de namen Maria en John. Dat ze bij zijn aankomst vóór Pasen niet in Wolfsburg was, kwam doordat ze toen in Berlijn deelnam aan het ‘volkstribunaal’ tegen Ulrich Schmücker. Ze vertelde ook waarom ze de tas en het wapen niet langer in huis wilde hebben. ‘Ze was bang dat Billy ermee vandoor zou gaan om de actie alleen uit te voeren. Volgens haar was Tilgener er een keer bijgelapt door Schmücker en wilde hij hem uit wraak neerschieten. Ilse zei dat Tilgener in Berlijn een eigen groep had die hem bij de uitvoering van zijn plan kon helpen. Het was duidelijk dat ze het daar niet mee eens was en dat de actie door de Wolfsburger-groep moest worden uitgevoerd.
Bodeux beweerde dat hij die nacht tegen Ilse Jandt had gezegd dat hij vanwege de onduidelijke situatie in de groep uit Wolfsburg zou vertrekken.
==
Götz Tilgener was werkelijk van plan om in Berlijn een nieuwe groep op te bouwen. Ilse Jandts verhouding met Jürgen Bodeux scheen zijn mannelijkheid en zijn leidersbehoeften diep te hebben gekwetst. ’s Nachts dacht hij na over hoe hij zich tegenover de groep moest opstellen. ‘Ik kwam tot de conclusie dat ik op geen enkele manier meer met de groep kon werken, omdat tussen Ilse Jandt en mij een voortdurende machtsstrijd plaatsvond. Alleen al om die reden zou het autoritaire gedrag dat Ilse Jandt ten opzichte van de rest van de groep tentoonspreidde, nooit verminderen. Ik besloot terug te gaan naar Berlijn, om daar zelf een groep op te bouwen.
Met die groep, die niet meer dan een hersenspinsel van Tilgener zou blijven, schijnt hij – in tegenspraak met zijn verklaringen – het een en ander van plan te zijn geweest.
De volgende ochtend, op maandag 29 april, pakte Bodeux zijn boeltje. Hij ging met Söre naar de Saarstraße om de zwarte tas op te halen. Later beweerde hij tegen Ilse Jandt te hebben gezegd: ‘De zaak is mij te gevaarlijk. Met een geldroof had ik ingestemd. Maar een moord is heel wat anders. Ik kan niet eens vaststellen of Schmücker een verrader is.’ Ilse Jandt zou hem tegen hebben proberen te houden, hij had haar echter alleen het nummer van een postbus in Bonn gegeven en had beloofd haar te schrijven.
Plotseling sloeg de huisdeur dicht. Tilgener was vertrokken. Ilse rende naar boven om de inhoud van de zwarte tas te inspecteren. Alles zat er nog in. Vervolgens bracht ze Jürgen Bodeux naar de trein. Die nam de trein van 11.04 uur richting Hannover.
Ook Tilgener was onderweg naar het station. Hij had een deel van het geld achtergelaten zodat ze de huur en de stroomrekening konden betalen en was zonder te groeten vertrokken. Op het station zag hij dat de trein die via Braunschweig naar Berlijn ging, nog lang niet vertrok. Hij besloot via Hannover te gaan omdat de verbindingen daarvandaan beter waren en hij eventueel nog het vliegtuig kon nemen. Hij zat net in de trein toen er iemand naast hem kwam zitten. Het was Jürgen Bodeux. Harry had zijn zwarte tas bij zich. Tilgener werd bang en vroeg hem ergens anders te gaan zitten. ‘Ik wist nog van de laatste grensoversteek dat de autoriteiten om wat voor reden dan ook belangstelling voor me hadden. Ik wilde niet worden aangetroffen met iemand die naar eigen zeggen werd gezocht en ook nog eens anarchistisch gereedschap bij zich had.’
Bodeux ging een paar stoelen verderop zitten, zodat ze over het gangpad verder konden praten. Ze praatten wat over koetjes en kalfjes. Toen zei Tilgener: ‘Stop je tas in Hannover in een kluisje en ga naar de stationsrestauratie naast de bioscoop in de hal. Ik kom erheen. Dan kunnen we verder praten.’
In Hannover gingen Tilgener en Bodeux naar het café. Tilgener herinnerde zich: ‘Ik besprak met hem de situatie in de Wolfsburger-groep en verklaarde dat het waanzin zou zijn om de actie die gepland was uit te voeren. Ik hoorde toen, dat Bodeux niet alleen het wapen, maar ook alle andere spullen weer meegenomen had. Harry was helemaal weg van Ilse. Ik heb hem voor Ilse gewaarschuwd en hem nogmaals nadrukkelijk gewaarschuwd niets met de groep te ondernemen. Die moesten eerst zelf maar eens orde op zaken stellen.’
Bodeux gaf een andere versie van het gesprek: ‘Billy vertelde mij over zijn samenwerking met Ilse, die mislukt was omdat die telkens weer tot een machtsstrijd leidde. Ilse wilde voortdurend in het middelpunt staan en duldde geen leeftijdgenoot naast zich. Hij was bang dat mij en Ilse hetzelfde zou overkomen als ik in Wolfsburg zou blijven. Hij wilde het wapen van mij hebben en zei dat hij de actie ook met zijn Berlijnse groep uit kon voeren. Het neerschieten van Schmücker was volgens hem de enige mogelijkheid. Zijn eerdere voorstel om Schmücker neer te steken of te wurgen zou slechts een macabere grap zijn geweest.’
Rond twee uur rekende Tilgener af, ze spraken af contact met elkaar te houden. Daarna vervolgden ze hun reis naar Keulen en Berlijn.
Thuisgekomen schreef Tilgener eerst een brief aan het elektriciteitsbedrijf in Wolfsburg waarin hij verzocht om een nieuwe aansluiting op zijn naam in de Bäckergasse. Daarna schreef hij een brief ‘Aan De woongemeenschap in de Bäckergasse 2’.
==
Goeie (?) Dag!
==
Later zal ik mij in een brief nog eens uitlaten over mijn eigen plannen en ook over hoe ik jullie situatie zie. Maar eerst moet ik bijkomen – wat binnen de groep volledig uitgesloten is. En ik moet mijn gedachten een beetje ordenen. Als ik zover ben, zal ik mij weer melden.
Ik heb de gemeente geschreven en de stroomrekening op mijn naam laten zetten. Ik zal de termijnen op mij nemen. Het geld voor het bad wil ik graag terug. Ik schiet het voor, maar reken erop dat jullie eraan zullen bijdragen. Als jullie werk hebben gevonden, kunnen jullie mij wat geld sturen. Het is niet de bedoeling dat ik alles alleen betaal. Ik heb nog wat dingen in Wolfsburg laten liggen. Het zou fijn zijn als jullie die nasturen, of dat iemand het meeneemt als iemand deze kant op komt. De tandenborstel mogen jullie houden. Die hebben jullie harder nodig dan ik. Ik hoop dat ik mij in jullie vergis. Ik hoop dat jullie hartelijk kunnen lachen om de brief die ik jullie nog zal schrijven. Meld je als er wat is. Als ik jullie kan helpen, zal ik dat doen.
Solidaire groet, Billy
==
Tilgener wilde alle banden met Wolfsburg verbreken en het opnieuw met zijn vrouw proberen. ‘Annelis, met wie ik nog steeds getrouwd was, wist niets van de hele Schmücker-affaire. Het enige wat ze wist, is dat ik vanwege zaken die met de wereldrevolutie te maken hadden, voortdurend op pad was.’ Hij vond een baan als toneeltechnicus bij de Berliner Schaubühne am Halleschen Ufer, waar hij driehonderdzestig mark netto per week verdiende.
Maar al op 2 mei, een paar dagen na zijn thuiskomst, verscheen Wölli bij hem in de Cuvrystraße. Hij was in Berlijn om dienst te weigeren en zijn identiteitskaart af te halen. Tilgener vroeg of ze de achterstallige stroomrekening hadden betaald met het geld dat hij had achtergelaten.
‘Nee, dat hadden we voor iets anders nodig.’
‘Ik heb nog wat spullen in Wolfsburg liggen. Kun jij ervoor zorgen dat die mij nagestuurd worden?’
Wölli beloofde ervoor te zorgen.
‘Wat bezielt de groep toch?’
Wölli liet weten dat het huis werd opgeruimd en verbouwd en dat ze vast werk probeerden te vinden. Toen vroeg hij – volgens Tilgener – of hij de kurkentrekkers had meegenomen en de persverklaring. Tilgener ontkende.
‘Harry heeft de kurkentrekkers. De persverklaring heb ik ook niet.’
Wölli beklaagde zich bij Tilgener over het feit dat Harry nog niets van zich had laten horen. Tilgener ging daar niet op in.
‘Ik wil niets meer met de groep te maken hebben’, zei hij tegen Wölli en nam afscheid. De volgende dag kreeg hij een brief uit Wolfsburg, waarin Ilse Jandt zijn conflict met de groep analyseerde.
==
Hallo lieve Billy-schat!
==
Vat het niet op als ironie dat ik ‘schat’ achter je naam heb gezet. Dat is subjectief, objectief stemt het niet helemaal overheen met je houding ten opzichte van de groep... Achteraf komt het mij voor, en mij niet alleen, alsof je alleen je kracht hebt getoond, een kracht die droop van kapitalistische motieven. De hele tijd was je alleen maar op zoek naar fouten van anderen om die van jezelf te verhelen. Als je eerlijk bent tegenover jezelf, zul je moeten toegeven dat je de zwakte van anderen alleen maar hebt gebruikt om er zelf sterker van te worden. Je hebt de anderen tegen mij proberen uit te spelen en had niet gedacht dat niemand zich hier laat uitspelen omdat er hier geen gezag is. Ik ben niet de moeder van een kind dat niet revolutionair denkt; maar wij zijn allemaal kinderen van de revolutie. Je bent gevlucht toen je moest vaststellen dat iedereen hier zelfstandig denkt en zich niet laat manipuleren. Je hebt een machtsstrijd met mij geënsceneerd die ik helemaal niet wilde, ik heb mij verzet tegen een verhouding waarin ik de aanbidster van een sterke man moest zijn. Naarmate je gezag verzwakte, streed je des te harder om de macht. En zeg niet steeds ‘groep’ als je Ilse bedoelt. Je herstel is hier niet gewaarborgd, omdat wij een gedragsverandering van je eisen, namelijk een van ons te zijn; de mens Billy; niet een door het grootkapitaal geproduceerde marionet.
==
Verder schreef Ilse dat Tilgeners ‘voorbeeld, te vluchten voor problemen, al school had gemaakt’. Farim wilde de groep verlaten. Er volgde een stuk, waarin hij zelfkritiek uitoefende: ‘Ik heb ingezien dat ik mijn subjectieve problemen voor heb laten gaan toen ik ’m smeerde naar Berlijn, dat wil zeggen dat het mij in de huidige situatie de weg van de minste weerstand leek om in Berlijn een nieuwe start te maken in een nieuwe groep.’
Farim zinspeelde op het feit dat hij tijdens zijn bezoeken van de laatste weken aan Berlijn een verhouding was begonnen met Usch, Schmückers ex-vriendin. Kennelijk trok de woongemeenschap in de Zeughofstraße hem aan en wilde hij loskomen van de groep in Wolfsburg. Maar eenmaal terug in de Bäckergasse liet hij dat plan weer varen.
De brief aan Tilgener ging verder: ‘Ja, nu schrijf ik (Ilse) weer verder. Dat wij ons verheugen over Farims keuze is begrijpelijk, omdat het aantoont dat de begrippen verandering, solidariteit, revolutie op de juiste, dat wil zeggen revolutionaire manier worden ingevuld.’ De brief was door Ilse Jandt, Farim, Annette en Söre gezamenlijk ondertekend.
Toen Tilgener de brief uit had, antwoordde hij meteen. Op vijf dichtbeschreven vellen schetste hij de problemen van de groep zoals hij die zag.
==
Goedendag Ilse,
==
Zeer zeker werd de situatie in Wolfsburg na mijn verschijnen bepaald door de verhouding die tussen ons ontstond. Ik hoopte dat we op die basis konden bouwen – wat niet meer dan een idealistische veronderstelling bleek. Zo een relatie, verbonden met politieke activiteit, is waar wij naar hadden moeten streven. Waarom dat bij ons niet lukte, is mij nog steeds niet helemaal duidelijk. Je kunt me geloven als ik zeg dat ik het niet zo maar voor kennisgeving aanneem, maar dat ik probeer de redenen te achterhalen. Niet om eventueel onze betrekkingen te herstellen, maar om uit de opgedane ervaringen lering te trekken voor de toekomst.
We hadden samen moeten proberen op één lijn te komen: ik had compromissen moeten sluiten waar het mijn vrijheidsdrang betrof, jij in je mannenverslindsterskuren. Maar tot compromissen ben jij geen moment bereid geweest.
Ik ben uit de groep gestapt toen mij op angstaanjagende wijze duidelijk werd wat er allemaal niet deugde aan de Wolfsburger-groep – aan de hele groep, niet alleen aan jou. Na mijn terugkeer uit Berlijn werd ik bekritiseerd. Ik bestrijd niet dat kritiek niet op zijn plaats was; al ben ik van mening dat mijn ongedisciplineerde gedrag op een misverstand berustte, en dat jij daar niet vrijuit ging (ik ook niet). Ik kwam terug uit Berlijn, verheugde mij op het weerzien, maar werd onzeker door je ontvangst. Ik werd door jou afgemaakt op een manier die ik alleen uit de rechtszaal kende. Je stuurde aan op een volledige uitsluiting uit de groep. Je was bewust beledigend en werd op zeer onaangename wijze polemisch. Je hebt me proberen af te maken en het is je gelukt. De rest van de groep heeft zich er nauwelijks mee bemoeid. Wölli ontpopte zich als jouw woordvoerder en Söre zat alleen maar voortdurend naar jouw goedkeuring te hengelen.
Harry werd er steeds als rechter bijgesleept: ‘Dat is toch zo...? Ik kan me niet voorstellen dat hij zich prettig voelde in die rol. De leidende figuur in dit beschamende schouwspel was jij. Het is gewoon niet waar als je mij nu schrijft dat er geen gezag is in de groep. Je speelt nog steeds de moederrol. Dat H. eiste dat er eindelijk eens democratische regels zouden worden ingevoerd bewijst dat. Maar die democratische regels zijn na mijn vertrek allerminst ingevoerd. Ik vind de groep op het ogenblik totaal niet functioneren. Je bent het daar kennelijk niet mee eens. Ik hoop, zonder rancune, dat je gelijk hebt. Ook hoop ik niet je nog eens in de gevangenis te hoeven opzoeken. Mijn ideeën over de groep hebben natuurlijk consequenties: ik zal jullie op geen enkele manier meer helpen.
Ik heb veel van je gehouden. Ik vind de uitkomst van onze verhouding zeer treurig. Maar na mijn laatste ervaringen heb ik niet de behoefte onze verhouding voort te zetten. Natuurlijk is het principieel onjuist als iemand een groep verlaat terwijl die in grote moeilijkheden verkeert. Maar ik zie de moeilijkheden niet langer als tijdelijk. Voor mij rees de vraag of ik met de groep ten onder wilde gaan. Dat wilde ik niet. ‘De ratten verlaten het zinkende schip.’ Dan ben ik maar een rat...
Verder ben ik aan het werk gegaan om geld te verdienen en nuttige dingen te leren. Ik ga mijn rijbewijs halen, ook mijn vrachtrijbewijs en misschien een opleiding als elektrotechnicus volgen en een drukkerscursus. Onze vriend [Tilgener doelt op Schmücker] heeft dat ook gedaan, met succes! Zeg alsjeblieft tegen Annette dat het een aanrader is!!! En muziek maken wil ik ook...
Ilse, nog één ding: jij wilde je imago redden vanwege terugkeer in de schoot van de familie enzovoort. Je denkt toch niet dat die zwijnen denken dat je ‘genezen’ bent!?! Ik durf te wedden dat die op een gelegenheid zitten te wachten om je weer achter de tralies te gooien. Een reden hebben ze niet eens nodig. Nog afgezien van het feit dat je nog een voorwaardelijke straf hebt staan, gedraag je je precies zoals ze van je verwachten. Goed zo! Je dient als lokvogel – je zult mijn denkbeelden wel als achtervolgingswaan afdoen... en zij zullen je de rekening presenteren. Soms ben je nogal naïef – en wel op een levensgevaarlijke manier!
Er is nog één ding dat ik belangrijk vind: de isolatie van de groep tegenover de buitenwereld. Het is echt verkeerd om het hele leven van de groep te beperken tot dat kleine stukje grond. Zo’n vorm van vrijheid is de belangrijkste voorwaarde voor de moeilijkheden die ik tijdens mijn verblijf in Wolfsburg heb ondervonden. Iedereen zit op elkaars lip en verliest iedere realiteitszin. Wat dan blijkt uit de monsterdiscussies in de gele kamer.
Ga werken, ga naar school, ga voor mijn part ’s avonds dansen. Maar verdomme, blijf niet hangen op jullie stukje ‘vrijgemaakte’ grond!!!
Zo, meer schrijven zou minder zeggen betekenen. Ik ben niet boos op jullie, ook niet op jou, Ilse. Ik ben zonder wrok uit Wolfsburg vertrokken. Ik had en heb de wens om revolutionaire politiek tot succes te brengen. En krijgsgevangenschap zie ik niet als een succes.
Aardige groeten, Billy
==
PS Ik verwacht dat de praktische consequenties die uit deze brief volgen niet leiden tot sancties tegen mij. Noem het achtervolgingswaan: ik adviseer jullie dringend iets zorgvuldiger met het veiligheidsvraagstuk om te springen en vraag jullie goed na te denken of het verstandig is mij op te komen zoeken!!! Behalve door verraad vallen onze kameraden ook door lichtzinnigheid in handen van de varkens.
==
25 Moeder en zoon
In de eerste dagen van mei, toen Götz Tilgener zich schriftelijk verweerde tegen de Wolfsburger-groep, bezocht hij Ulrich Schmücker twee keer. Samen met Peter B., die hij had verteld dat de actie tegen Schmücker ‘was gestorven’, ging hij langs in de Lahnstraße. Doel van het bezoek was geld van Schmücker te vragen voor de abortus die Usch in Engeland had laten plegen. De kosten bedroegen ongeveer duizend mark, waarvan Schmücker de helft moest betalen.
Tijdens het eerste bezoek zei Schmücker uiterst somber dat hij al van anderen had gehoord van de zwangerschapsonderbreking. ‘Ik vind het klote,’ zei hij, ‘dat Usch het kind weg heeft laten halen om betere revolutionaire arbeid te kunnen verrichten.’
Tilgener en zijn medebezoeker ontkenden dat. De belangrijkste reden voor de abortus waren Uschi’s psychische en vooral fysieke toestand geweest. Schmücker geloofde ze niet en weigerde te betalen. Dat gesprek over geld zou het laatste zijn geweest dat hij met Götz Tilgener voerde.
==
Schmücker had intussen een opleiding als drukker gevolgd. Ook probeerde hij opnieuw politiek actief te worden en werkte hij mee met een groep uit Neukölln die op 1 mei een kinderfeest organiseerde. Maar weer gebeurde wat hem al zo vaak was overkomen. Hij werd herkend en als verrader aangemerkt. Schmücker werd uit de groep gezet. De uitsluiting raakte hem diep. Hij vertelde zijn vertrouwelinge Ulrike Hoffmann, die hij net als zijn Neuenahrer-vrienden nog regelmatig zag, hoe depressief hij was. ‘Ik weet niet wat ik aanmoet met dat wantrouwen. Ik zou het liefst voor een trein springen.’
Op 6 mei belde Ulrich Schmücker zijn moeder. Hij zei dat hij eenzaam en radeloos was en vroeg of zijn ouders naar hem toe konden komen. Omdat zijn vader niet thuis was, vroeg zijn moeder of hij twee dagen later terug kon bellen. Intussen zou ze de zaak met zijn vader bespreken. Op 8 mei belde Schmücker terug. Zijn moeder zei dat ze op 10 mei rond zeven uur in Berlijn aan zou komen. Schmücker leek alweer wat optimistischer. ‘Misschien moet ik wel een flinke tijd weg.’ Zijn moeder dacht dat hij doelde op zijn geplande studie in Karachi.
==
Rond die tijd gaf Götz Tilgener de informant Volker von Weingraber, alias Wien, een gesloten envelop in bewaring. Daarin zat het vragenformulier waarop Schmücker verantwoording had afgelegd over zijn gesprekken in de cel met Peter Rühl, de agent van de veiligheidsdienst. Tilgener vertelde hem, dat hij hem zelf had getypt op de schrijfmachine die hij van Weingraber had geleend. ‘De informant heeft de schrijfmachine overigens nooit teruggekregen,’ vertelde het afdelingshoofd Zachmann later aan zijn collega’s van de andere deelstaten. Pas toen Jürgen Bodeux een halfjaar na de moord op Schmücker een volledige getuigenverklaring aflegde, bleek waar de Brother Electric was gebleven: een van de Wolfsburgers had hem in het water gegooid. Zachmann verklaarde trots: ‘Tien dagen geleden is hij door de politie geborgen en als bewijsstuk verzekerd.’ Zo werd de schrijfmachine van de informant Wien, waarop het vragenformulier en de persverklaring waren getypt, door het Openbaar Ministerie en justitie gered. Dat gebeurde niet met al het bewijsmateriaal.
Volker von Weingraber overhandigde het door Schmücker ingevulde formulier van de ‘Nationale en Internationale Beweging’ tegen de persoon Ulrich Schmücker aan zijn contact Grünhagen en vertelde hem dat hij via Tilgener het adres van Schmücker had achterhaald. Hij woonde tegenwoordig onder de naam Bernd Laurisch in de Lahnstraße op nummer 82 in Berlijn-Neukölln. Op het kantoor van de Berlijnse veiligheidsdienst kon men vermoeden welk gevaar Ulrich Schmücker boven het hoofd hing.
==
Op 10 mei haalde Schmücker zijn moeder af van het Bahnhof Zoo. Ze namen de U-Bahn naar zijn huis in Neukölln. Hij leek wat optimistischer.
‘Ik heb een toezegging van de Universiteit van Karachi,’ zei hij tegen zijn moeder. ‘Nu heb ik alleen nog een visum nodig. Dat moet ik in Oost-Berlijn halen.’
Zijn moeder had duizend mark voor zijn reis naar Pakistan meegebracht. Maar hij had zelf nog geld op zijn spaarbankboekje staan.
‘We zullen elkaar vijf jaar niet zien,’ zei hij. ‘Als er niets tussen komt.’
‘Wat kan er dan nog tussen komen?’
‘Ik ben mensen uit de scene tegengekomen. Die hebben gezegd dat ik de kans krijg om mij te revancheren. Ik heb gezegd dat ik daartoe bereid ben.’
‘Ulli, je hebt toch niets onverstandigs gedaan?’
Zijn moeder vond zijn plannen eng en zei: ‘O mijn god, wat gaan ze doen, wat zijn ze met je van plan?’
Ulli antwoordde: ‘Ze willen me naar Ierland sturen.’
‘Om daar neergeschoten te worden.’
Ulli protesteerde: ‘Niet iedereen wordt daar doodgeschoten.’ En na een stilte: ‘Als ik plotseling ben vertrokken, maak je dan geen zorgen. Ik vind vast nog wel een moment om je een berichtje te sturen. Dat is het enige wat mij kan weerhouden van mijn studieplannen in Karachi.’
De volgende dag liepen ze naar een markthal in Kreuzberg. Ulli kende de plek uit zijn tijd in de Zeughofstraße. Onderweg vertelde hij zijn moeder hoe hij ervoor stond.
‘De kameraden verwijten mij dat ik Sommerfeld met mijn getuigenverklaring heb gedwongen ook te getuigen. Ook geloven ze dat mijn verklaring de reden was dat er tussen de twintig en vijfentwintig kameraden in Berlijn zijn opgepakt.’ Maar hij was zelf overtuigd van zijn onschuld. ‘Ik heb pas een verklaring afgelegd toen ze mij de getuigenverklaring van Sommerfeld lieten zien.’
Hij vertelde zijn moeder hoeveel hem eraan gelegen was om zijn kameraden van de ware toedracht te overtuigen, maar zij begreep het niet.
‘Waarom trek je je niet gewoon terug?’
‘Dat kan niet. Als ik mij terugtrek, lijkt dat op een schuldbekentenis. Ik ben met iets bezig om de zaak op te helderen.’
Dat deed Ulrichs moeder denken aan de verklaring die Ulli na zijn vrijlating aan haar had gedicteerd, en waarin ze voor het eerst had gehoord van Peter Rühl.
Maar zij drong niet verder aan. Later zei ze: ‘Het is me niet gelukt tot hem door te dringen. Ik had veel meer moeten vragen naar zijn geestestoestand. Je kon hem niet tot uitspraken dwingen. Het moest uit hemzelf komen.’
Op de markt hadden ze bakvormen gekocht. In Ulli’s keuken stond een nieuw oven die ze samen wilden inwijden. Ze maakten kaastaart, Ulli’s lievelingseten.
’s Middags gingen ze naar de Mehringdamm en beklommen ze samen de Kreuzberg. Onderweg wees Ulli zijn moeder op een mooi gerestaureerd pand met glas-in-loodramen. ‘Hier woont trouwens die vent die me tipte dat je bij Schering huidtests kon doen. Daar krijg je tweehonderd mark voor.’ Ulrich had zich, als zoveel studenten in Berlijn, aangemeld bij het farmaceutisch concern voor het testen van medicijnen.
’s Avonds kwamen ze weer terug in de Lahnstraße. Zijn moeder, later daarover: ‘We hebben heerlijke dagen samen doorgebracht. Het was fijner dan ooit tevoren. Hij verwende me, hij kookte, we zijn geen tien minuten van elkaar gescheiden geweest. Als ik ’s avonds ging slapen, ging hij op zijn matras zitten en speelde hij gitaar voor me. We hebben samen geschaakt, we hebben plezier gemaakt. Het waren prachtige dagen.’
Op zondagochtend kwam Mohammed, een Egyptische vriend van Ulli, langs. Hij bleef lunchen. ’s Middags bezochten Ulli en zijn moeder de vrienden uit Neuenahr. ’s Avonds aten ze met z’n allen pizza’s bij een Italiaan in Kreuzberg.
Op maandag slenterden Ulli en zijn moeder door de stad. Ze lunchten in de tuin van een restaurant aan de Savignyplatz. Daar werden pamfletten uitgedeeld voor een Chili-bijeenkomst in de filmzaal van de Technische Universiteit. Moeder en zoon besloten er samen heen te gaan. Politieke vluchtelingen uit Chili vertelden over de situatie in hun land, er werden films vertoond over de staatsgreep van de militairen en de martelingen op de geheime legerbases.
Op weg naar huis praatten Ulli en zijn moeder na over de middag. ‘Ik vind het verschrikkelijk,’ zei zijn moeder. Ulli antwoordde: ‘Dat hebben jullie tijdens het Derde Rijk toch zelf ook gedaan? Toen vonden jullie het niet zo erg.’
‘Ik wist echt niet dat hier ook zo gemarteld werd en zo.’
Om 23.30 uur waren ze thuis. Zijn moeder zei: ‘Is er een mogelijkheid om Usch te leren kennen?’
Ulli vertelde haar van de abortus. ‘Ze heeft het zonder mijn toestemming gedaan. Laten we het er niet meer over hebben.’
==
Dezelfde dag, 13 mei 1974, verscheen Ilse Jandt in Berlijn bij Volker von Weingraber. Ze had een jongeman op sleeptouw die de informant van de veiligheidsdienst nog niet eerder had gezien. Ilse Jandt stelde hem voor als Harry. De informant kwam erachter dat zij in het bezit waren van een pistool, een oude verroeste Parabellum. Eén keer had Bodeux hem bij zich, één keer Ilse Jandt. Verder, zo liet hij zijn contact Grünhagen onmiddellijk weten, had hij gehoord dat Inge Viett en Ralf Reinders onder de namen John en Maria in Wolfsburg langs waren geweest om Ilse Jandt op te zoeken. Zo raakten de twee meestgezochte leden van de Beweging Tweede Juni in het web van de veiligheidsdienst verstrikt. Alle alarmbellen moeten bij de veiligheidsdienst zijn gaan rinkelen, zelfs als de informatie onjuist was. In Wolfsburg zijn de twee waarschijnlijk niet geweest. Maar het is mogelijk dat Ilse Jandt ze in Berlijn heeft ontmoet. Dat heeft ze meermalen gesuggereerd. Inge Viett schrijft in haar autobiografie Nooit was ik minder bang (1997) terughoudender over haar contacten met Ilse Jandt: ‘Dan had je nog de Wolfsburger-commune. Een avontuurlijk groepje, vol provocateurs en opscheppers, vruchtbare grond voor spionnen van justitie. Toen ze ons per se hun slagkracht wilden tonen, hebben wij snel alle contacten verbroken.’
==
De volgende ochtend, het was dinsdag 14 mei, bracht Ulrich Schmücker zijn moeder weer naar Bahnhof Zoo. Ze nam de trein van 10.25 uur. Toen de trein wegreed, keek mevrouw Schmücker nog een keer uit het raam. Haar zoon stond op het perron en huilde. Ze zou hem niet meer terugzien.
==
26 Een goede kameraad
Jürgen Bodeux verbleef rond die tijd weer in de omgeving van Bonn. Op de dag van zijn terugkeer uit Wolfsburg, 29 april 1974, zocht hij vrienden uit de scene op en kreeg hij van hen – volgens zijn eigen verklaring – een gestolen pas op naam van Bernd Guth. (De verklaring is vals, want de pas op naam van Bernd Guth werd pas op 5 mei, dus een krappe week later, gestolen.) Omdat hij niet goed wist wat hij met de zwarte tas aanmoest, liet hij die eerst bij vrienden in Keulen achter. Om acht uur vertrok hij daar en hij belde een paar oude schoolvrienden bij wie hij kon overnachten.
De volgende ochtend ging hij met de trein naar Bonn, naar zijn vriendin Gaby W. Hij verklaarde later dat hij wel met haar over Ulrich Schmücker had gesproken, maar niet over zijn verblijf in Wolfsburg en het daar besproken moordplan. Gaby W. was nogal boos over Bodeuxs lange afwezigheid.
De dagen die daarop volgden verkocht Bodeux weer boeken aan de universiteit met Reinhard G. Als afgesproken stuurde hij Götz Tilgener het gecodeerde nummer van een postbus in Bonn. Vrij snel daarna ontving hij een brief waarin Tilgener hem vertelde dat hij over nieuw materiaal voor het vervalsen van passen beschikte en ook over de daarvoor benodigde zuren. Of Bodeux hem wilde vertellen over welke matrijzen en foliesoorten hij beschikte. Het beste zou zijn als hij zelf naar Berlijn kwam. Bodeux schreef niet terug.
Ongeveer rond dezelfde tijd ontving hij een brief van Ilse Jandt. Ze schreef dat het haar een goed idee leek als hij weer naar Wolfsburg terug zou komen. Ze wilde de relatie met hem graag voortzetten. En of Bodeux haar moeder wilde bellen om aan haar door te geven of de zwarte tas goed was aangekomen.
Een van de avonden daarna belde Bodeux naar Wolfsburg. Ilse Jandt nam zelf de telefoon op. Hij zei dat hij haar brief had ontvangen, en dat de spullen in veiligheid waren gebracht. Over zijn ontmoeting met Tilgener in de trein naar Hannover zei hij niets. Toen Ilse Jandt hem vroeg naar de ontbrekende blanco rijbewijzen antwoordde hij ontwijkend. Er was op dat moment moeilijk aan te komen, het kon wel even duren. Tot dat moment kon hij alleen met gestolen papieren helpen. Ze hingen op zonder een concrete afspraak te hebben gemaakt. Bodeux haalde de tas met het pistool en het vervalsersmateriaal weer op bij zijn vrienden.
Een kleine tien dagen na zijn thuiskomst uit Wolfsburg kreeg Bodeux ruzie met zijn vriendin Gaby W. Ze zette hem op straat. Omdat hij kennelijk niet wist waar hij heen moest, belde hij Ilse Jandt weer op. Hij zei dat hij erover nagedacht had en weer naar Wolfsburg wilde komen. Hij vertelde er meteen bij hoe laat hij aan zou komen.
Ilse Jandt scheen verheugd en vroeg Bodeux meteen om de zwarte tas met inhoud weer mee te nemen. Omdat de sluiting van de tas intussen kapot was gegaan, leende Bodeux een lichtgrijze koffer en stopte de inhoud van de tas daarin.
Op de dag dat Schmückers moeder in Berlijn aankwam, reisde Bodeux naar Wolfsburg. Annette, Söre en Wölli en Farim waren in de Bäckergasse aanwezig. Ilse Jandt kwam later. De volgende dag hield de groep zich, onder leiding van Bodeux, bezig met het oefenen in vervalsen. Het gesprek kwam op Ulrich Schmücker. Ilse Jandt zei: ‘De groep heeft de actie niet uitgevoerd, anders had je er wel in de kranten over gelezen.’
Toen kwam er een telegram van Hartmut uit Berlijn, van Volker von Weingraber. Ilse Jandt moest hem zo snel mogelijk komen opzoeken. Omdat ze geen geld had vroeg ze Hartmut om de reiskosten over te maken. Korte tijd later ontving ze het geld per postwissel. Maar nog voor Ilse naar Berlijn vertrok, arriveerde een tweede telegram. Deze keer uit Frankfurt. ‘Kom zo snel mogelijk – de sprookjesvertelster.’ Ilse Jandt belde naar Frankfurt en vroeg daar ook om honderd mark reiskosten. In het telefoongesprek kondigde ze aan dat ze een ‘goede kameraad’ mee zou nemen.
Op 12 mei reisden Jürgen Bodeux en Ilse Jandt per trein naar Frankfurt. Ze namen de nachttrein en hadden alleen een klein tasje mee. Bodeux droeg een witte broek van Ilse Jandt omdat die van hem net door Ilses moeder werd gewassen. ’s Ochtends vroeg werden ze door de ‘sprookjesvertelster’ Brigitte Heinrich opgehaald bij het Frankfurter Hauptbahnhof. In een groene vw reden ze met z’n drieën naar haar huis. (Brigitte Heinrich bewoog zich in de kringen rond terroristische groeperingen zonder ooit zelf betrapt te worden op illegale activiteiten. Later werd ze lid van de Grünen – en nog weer later werd ze ontmaskerd als vrijwillige medewerkster van de Stasi.) Volgens Bodeux wilde ze met Ilse Jandt praten over opleidingsplaatsen in trainingskampen in het Midden-Oosten.
Daarna liet Bodeux zich door de sprookjesvertelster naar een filiaal van de Dresdner Bank brengen en nam hij tweehonderdveertig mark op van zijn spaarbankboekje. Nog dezelfde dag reisde hij met Ilse Jandt af naar Berlijn. Ze hadden echter de verkeerde trein genomen, moesten in Kassel uitstappen en daar een paar uur wachten. Ze kochten nieuwe kaartjes, vroegen naar hun nieuwe aankomsttijd en stuurden toen een telegram aan Weingraber.
Over Helmstedt spoorden ze naar Berlijn, waar ze door Weingraber werden afgehaald. Ilse Jandt stelde de mannen aan elkaar voor als Harry en Volker. Met zijn vw-busje reed Weingraber ze naar zijn huis. Hier, verklaarde Bodeux, vertelde Weingraber Ilse Jandt dat Inge Viett en Ralf Reinders naar Wolfsburg zouden komen. De reden zou zijn dat Tilgener te veel kletste over ‘John’ en ‘Maria’. Maar ze wilden Ilse Jandt ook in Berlijn ontmoeten. Ze moest meteen Waltraud S., schuilnaam Christa, bellen. Dat deed Ilse Jandt, naar verluidt vanuit Weingrabers huis. Tegen Bodeux zei ze dat ze met hen had afgesproken.
Op 15 mei namen Ilse Jandt en Bodeux de U-Bahn naar de torenflat waarin het ziekenfonds was gevestigd. Voor het gebouw, op een bankje in een klein plantsoentje, zat Waltraud S. Bodeux werd als Harry aan haar voorgesteld. Terwijl Ilse Jandt met Waltraud S. praatte, ging hij naar de Bank voor Handel en Industrie op de Mehringdamm om geld van zijn spaarbankboekje op te nemen.
Toen hij de bank uitkwam stonden beide vrouwen buiten op hem te wachten. Waltraud S. stelde voor samen wat te gaan eten in pizzeria Trulli. Onderweg belde ze uit een telefooncel. Toen de drie een kwartiertje in de pizzeria zaten kwam er een grote jongeman met lang blond haar binnen. Hij werd niet aan Bodeux voorgesteld, maar Ilse Jandt en Waltraud S. leken hem goed te kennen. Vermoedelijk was het Ralf Reinders.
‘Het gesprek’, verklaarde Bodeux, ‘ging over een actie tegen een verrader. Er moest klaarheid in de zaak worden gebracht. Zonder dat de naam viel, was het mij duidelijk dat het om de verrader Schmücker ging. Er werd opgemerkt dat als de actie werd uitgevoerd een aantal personen Berlijn moest verlaten omdat ze anders automatisch verdacht zouden worden. Waltraud zei nog dat ze bij het schaapje langs zou gaan. Ik dacht dat ze het over een boerderij had. Ook viel de naam van Brockmann, die ook een verrader werd genoemd. Ik had de indruk dat ook tegen hem acties werden gepland. Verder vielen nog de namen Maria en John. Waltraud zei ook nog dat ze met Billy had gesproken. De rest van het gesprek ging meer in het algemeen over politiek. Toen betaalde die man en verlieten ook wij de pizzeria.’
Ze liepen samen naar de U-Bahn, waar hun wegen zich scheidden. Ilse Jandt en Bodeux gingen naar Weingrabers huis. Onderweg zou Bodeux haar hebben gevraagd of de actie tegen Schmücker nog doorging. ‘Ze antwoordde met ja. Ik vroeg of ze zeker wist dat Schmücker een verrader was. Ik gaf haar nog ter overweging dat Schmückers naam in Keulen en Bonn nagenoeg onbekend was en dat het de kameraden daar echt wel ter ore was gekomen als Schmücker een verrader was en een informant van de veiligheidsdienst. Ilse zei tegen mij dat er een volkstribunaal tegen Schmücker was gehouden. Daar zouden zijn verklaringen zijn onderzocht. Bij een vergelijking met de verslagen van de politie was vastgesteld dat Schmücker voor anderen belastende verklaringen had afgelegd. De beslissing om Schmücker terecht te stellen was niet alleen door haar, maar ook door anderen genomen. Het leek of Ilse Jandt mijn vragen niet prettig vond. Toen ze agressief reageerde, heb ik niet doorgevraagd. We zijn gaan eten. Ilse vertelde dat we die avond nog een andere goede kameraad op zouden zoeken. Bij hem moest ik mij als Horst voorstellen.’
De goede kameraad die Ilse Jandt volgens Bodeux wilde opzoeken was Ulrich Schmücker.
Laat in de middag namen ze de U-Bahn naar Neukölln en liepen naar de Lahnstraße. Ilse Jandt stopte vastberaden voor een deur met een naambordje waar laurisch op stond. Ze belde, maar er werd niet opengedaan. Besluiteloos bleven ze voor de deur staan. Toen zagen ze een briefje waarop stond dat Laurisch ’s avonds weer thuis zou zijn. Ze gingen naar het café op de hoek aan de overkant en probeerden een tafeltje bij het raam te bemachtigen, om de straatdeur in de gaten te kunnen houden. Maar alle tafeltjes bij het raam waren bezet. Ze bestelden iets te drinken en staken een uur later de straat weer over. Schmücker was thuis. Ilse Jandt stelde Bodeux en Schmücker aan elkaar voor als Horst en Bernd. Ze ging met Schmücker in de keuken zitten en vroeg Bodeux zolang in de woonkamer te blijven zitten.
Bodeux keek om zich heen in de woonkamer. Er stonden nauwelijks meubels. Voor het raam stond een schrijftafel, ernaast lag een matras. Hij ging op de stoel bij de schrijftafel zitten. Wat er in de keuken werd gezegd kon hij daarvandaan niet horen. Na tien minuten kwamen Ilse en Bernd terug in de woonkamer. Ze gingen op de matras zitten en spraken over het geld dat Schmücker nog moest betalen voor de abortus. Schmücker weigerde opnieuw bij te dragen aan de zwangerschapsonderbreking waar hij niet mee had ingestemd. Na drie kwartier namen Ilse Jandt en Bodeux afscheid. Bij de deur gaf Schmücker ze nog een papiertje met een adres erop. Van wie het was kon Bodeux niet zien.
Op weg naar Weingrabers huis vroeg Ilse Jandt: ‘Wat voor indruk maakte de kameraad op je?’
‘Hij leek me heel aardig.’ (Bodeux beweerde dat hij tot op dat moment niet wist dat Bernd Laurisch Ulrich Schmücker was. Dat is nauwelijks geloofwaardig. Hij probeerde zich in dat deel van zijn verklaring overduidelijk als onwetende meeloper voor te doen.)
==
Kort na hun aankomst in de Köpenicker Straße kwam ook Volker von Weingraber thuis. Hij begon volgens Bodeux over de mogelijkheid van een salarisroof die hij zou hebben gecheckt. Het ging om de kas van het Waldziekenhuis, dicht bij de grens met de ddr. Op dat moment, verklaarde Weingraber was de overval nog niet uit te voeren, omdat het kaskantoor net werd verbouwd.
Onderwijl haalde hij een klein kaliber repeteergeweer van het merk Landmann-Preez uit een la om het aan zijn bezoek te tonen. Misschien ging het om het wapen dat Tilgener de Wolfsburgers als ‘machinegeweer’ in het vooruitzicht had gesteld. Verder vertelde Weingraber dat hij bij Billy was langsgeweest. Die had hem gezegd dat hij de Schmücker-actie met zijn eigen groep wilde uitvoeren. Billy had ook werkelijk een groep, die een goede indruk op hem had gemaakt. Voor het uitvoeren van de actie waren de ‘economische voorwaarden’ aanwezig. En Billy was behoorlijk pissig op Harry vanwege die toestand met Ilse.
Ilse hield haar mond erover. Weingraber zei: ‘Schrijf Billy toch. Hij moet niet zoveel kletsen. Vooral niet over John en Maria.’ Tilgener ontving rond die tijd inderdaad een ansichtkaart, ondertekend door Belinda Juni waarin van hem werd geëist dat hij eindelijk eens ophield met zijn gezwets. ’s Avonds oefenden Ilse Jandt, Bodeux en Weingraber in zijn huis met luchtdrukpistolen en een luchtdrukgeweer. Ze schoten op kroonkurken. ‘Die oefeningen deden we gewoon voor de lol,’ zei Bodeux.
Op 16 mei gingen Ilse Jandt en Jürgen Bodeux terug naar Wolfsburg. Onderweg in de ddr moest Bodeux voor tien mark een transitvisum kopen omdat hij geen identiteitskaart had. ‘Dat deed ik iedere keer als ik naar Berlijn ging. Het transitvisum heb ik niet bewaard.’
In de trein vertelde Ilse Jandt hem dat Bernd Laurisch, die ze in de Lahnstraße hadden bezocht, Ulrich Schmücker was. ‘Ik moest hem zonder vooroordelen leren kennen. Ilse verklaarde dat het voor haar vaststond dat Schmücker voor de veiligheidsdienst werkte. Omdat ik me daar op dat moment geen mening over kon vormen, ging ik niet met haar in discussie.’
’s Middags kwamen ze in Wolfsburg aan. Ze vertelden de groep over hun reizen naar Frankfurt en Berlijn, over de opleidingsmogelijkheden in het Midden-Oosten, over de geldroof, over de ontmoeting in Pizzeria Trulli en dat Maria en John niet naar Wolfsburg zouden komen.
Vervolgens werd er weer gediscussieerd over Schmücker. ‘Ilse’, beweert Bodeux, ‘maakte nog een keer duidelijk dat Schmücker wel een verrader moest zijn. Hij zou zijn arrestatie in Neuenahr zelf hebben geregeld. De groep, tot wie ik nu ook behoorde, was van mening dat de actie tegen Schmücker moest worden doorgezet.’ Bodeux heeft volgens zijn eigen verklaring ingestemd met de actie en verklaard dat hij bereid was om mee te werken.
Een paar dagen later werd er voor hem gebeld uit Bonn. Reinhard G. vertelde hem dat een kameraad uit Hamburg met hem wilde praten. Op 21 of 22 mei nam hij de trein naar de hoofdstad van de Bondsrepubliek. Het pistool nam hij mee, maar de kogels en het magazijn liet hij achter in Wolfsburg.
==
27 Reisvoorbereidingen
Na het vertrek van zijn moeder nam Ulrich weer contact op met zijn schoolvrienden uit Bad Neuenahr. Hij slingerde heen en weer tussen depressie en optimisme.
Hij hielp zijn vriend Arno Johann een paar dagen met het opknappen van zijn kamer. Steeds weer begon hij in de gesprekken over zijn inspanningen om opnieuw aansluiting te krijgen bij linkse groeperingen. Toen een oude bekende, ene Friedrich D. hem in mei opzocht om een paar potjes schaak te spelen zei Schmücker: ‘Ik heb de laatste tijd vaak alleen geschaakt.’
Halverwege de maand bezocht hij Arno Johann en Ulrike Hoffmann in de Sophie-Charlottestraße. Hij was in een goed humeur en vertelde dat twee mensen hem waren komen opzoeken. Trots zei hij: ‘Die zijn speciaal voor mij uit West-Duitsland gekomen.’ Waarschijnlijk doelde hij op het bezoek van Ilse Jandt en Jürgen Bodeux op 15 mei.
‘Ze hebben tegen mij gezegd dat mijn zaak is onderzocht en dat ze tot de conclusie zijn gekomen dat ik niet voor de veiligheidsdienst werk. Ze hebben me aangeboden om in een ander land politiek werk te verrichten. Over twee weken krijg ik bericht waar ik heen ga, wanneer het begint en waar ik word afgehaald.’
Verder, meldde Schmücker, hoefde hij de vijftig mark die zijn vrienden van hem hadden geleend niet meer terug. ‘De reis kost maar driehonderd mark en verder heb ik niets nodig.’ Begin juni kreeg hij meer te horen. Hij zou eerst nog naar West-Duitsland gaan.
‘Misschien kan ik met jullie meerijden tot Helmstedt, als jullie met Pinksteren naar huis gaan. Anders huur ik een auto en laat ik die in Helmstadt achter.’ Schmücker was in een opperbeste stemming en zag zichzelf al weer half-en-half terug in de scene. ‘Je moet met de auto de grens over. De andere wegen worden te scherp gecontroleerd.’
Hij vroeg zijn vrienden of zij na zijn vertrek zijn huis wilden ontruimen. Ze mochten een paar dingen houden en moesten de rest naar zijn moeder opsturen. Verdere details over zijn plannen gaf hij niet.
De volgende week stond hij weer bij Arno Johann en Ulrike Hoffmann op de stoep. Hij was niet meer zo euforisch en vertelde dat hij ‘die mensen’ had voorgesteld om zijn reis uit te stellen. Hij wilde nog tot begin augustus in het appartementenhotel blijven werken om wat meer geld te hebben.
‘Maar de laatste keer zei je iets heel anders. Wat is er aan de hand?’
‘Daar kan ik jullie niets over zeggen.’
Tegen het eind van de maand kwam Ulrich Schmücker bijna iedere avond bij zijn vrienden uit Neuenahr langs. Ook aan Georg Pitzen vertelde hij de geschiedenis van de twee bezoekers uit West-Duitsland. Hij zei: ‘Binnenkort ben ik in een land waar het heel warm is, en waar schorpioenen zijn.’
Pitzen vroeg er verder niet naar. Hij nam aan dat Schmücker weer naar het Midden-Oosten wilde. Arno Johann, Ulrike Hoffman, Georg Pitzen en Ulrich Schmücker spraken af om met z’n allen naar het café Quartier Latin te gaan.
Op 3 juni zouden ze elkaar weer treffen.
==
28 ‘Vertrouw je ons niet?’
Op 21 of 22 mei reisde Jürgen Bodeux van Wolfsburg naar Bonn. Daar had hij afgesproken met de kameraad uit Hamburg die iets met hem wilde bespreken. Hij ging naar de woning in de Breite Straße 46. Daar waren Reinhard G. en een meisje. Ze praatten wat. De volgende ochtend arriveerde de kameraad, Concordia J. Ze vertelde, zo getuigde Bodeux later, dat haar groep een geldroof in Hamburg plande: ‘Ik kreeg de indruk dat ze wilde of hoopte dat ik mee zou doen. Ze vroeg me contact met haar op te nemen als ik in Hamburg was.’
Bodeux bleef vier tot vijf dagen in Keulen en Bonn. Hij ontmoette oude vrienden, die hij naar eigen zeggen niets vertelde over de geplande actie tegen Schmücker. Hij vertrok op 26 mei. Hij vroeg een schoolvriend uit Porz, die in de buurt van Hannover in dienst zat, hem zover mee te nemen. Rond middernacht kwamen ze aan. Hij nam de trein van twee uur ’s nachts naar Wolfsburg.
Aangekomen in de Bäckergasse tikte hij tegen het raampje links van de voordeur. Ilse Jandt werd wakker en deed de deur voor hem open. Bodeux had een kleine, blauwe reistas bij zich, die Ilse Jandt hem een week eerder had gegeven. Daarin zat het pistool en een fles ontwikkelaar. Samen gingen ze weer naar bed.
De volgende ochtend deed Bodeux de groep verslag van zijn reis naar Bonn. Hij liet de fles ontwikkelaar zien en zei: ‘Nu is de vervalsersuitrusting compleet.’ Ilse Jandt vroeg waarom hij het pistool had meegenomen naar Bonn. ‘Vertrouw je ons niet?’ Bodeux gaf een ontwijkend antwoord.
Tijdens zijn afwezigheid hadden de anderen de nog deels door Tilgener geschreven persverklaring gedrukt. In de Bäckergasse stond een stencilapparaat van de Wolfburgse Internationale Marxisten, daar tijdelijk achtergelaten door de zus van Wolfgang M., die voorzitter was van de Wolfburgse Trotskisten.
Ze hadden ongeveer twintig exemplaren gestencild. Na de daad zouden ze aan de pers en een aantal linkse groepen worden verstuurd. In de verklaring stond nog de inmiddels verstreken datum voor de terechtstelling: 7 mei 1974. Bij zijn eerste verhoren hield Bodeux vol dat hij op dat moment nog steeds niet overtuigd was van het nut en het doel van de Schmückeractie. Hij zou nog een keer hebben aangedrongen op een uitspraak, maar kreeg het niet voor elkaar. ‘Ik brak de discussie af, omdat ik bang was voor een breuk tussen Ilse Jandt en mij.’
Later gaf Bodeux een andere verklaring: ‘Toen ik in Wolfsburg terugkwam, kreeg ik te horen dat de discussies over de daad in die twee weken waren afgesloten. Daarna werd in elk geval niet meer gesproken over het hoe en waarom, noch over de vraag of de daad überhaupt moest worden uitgevoerd. In grote lijnen zou de daad nog steeds volgens Tilgeners plannen worden uitgevoerd.’
Omdat in de Bäckergasse nogal eens onaangekondigd bezoek langskwam, besloten de groepsleden de door Bodeux geleverde spullen niet in huis te bewaren. Ze pakten ze in een grijze koffer en begroeven ze in de tuin. Een paar dagen later werden ze bang dat de inhoud vochtig zou worden. Ze timmerden een grote kist van ongeveer een kubieke meter op zolder, die ze van binnen en van buiten beschilderden. Toen het donker was, groeven ze de koffer weer op, vergrootten het gat en lieten de kist met de koffer weer zakken. Ze bedekten de kist met zo’n tien centimeter aarde, zodat ze er te allen tijde bij konden.
Op een regenachtige nacht eind mei namen Wölli en Bodeux het pistool en gingen naar een bos aan de rand van Wolfsburg. Daar deden ze de schietoefeningen met de oude Parabellum 08 die al veel eerder waren gepland. Dat beweerde Bodeux althans in zijn latere verklaringen. ‘We schoten allebei drie keer. Het wapen maakte een verschrikkelijk lawaai, er kwam een vuurstraal van een centimeter of vijf uit de loop. We schoten niet gericht, maar gewoon zo’n beetje in het rond.’
Bij zijn eerste verhoren had Bodeux de schietoefeningen verzwegen. Ook meldde hij niet dat er een poging werd ondernomen het oude Tilgenerplan in daden om te zetten. Dat gaf hij pas maanden later toe. Tijdens de eerste poging het oude plan uit te voeren gebeurde het volgende: Ilse Jandt had bij haar bezoek aan Ulrich Schmücker het bezoek van een afgezant van het Iers-Republikeinse leger aangekondigd. Als de datum was vastgesteld, zou ze Schmücker een brief sturen. Volgens Bodeux’ verklaring schreef ze de brief eind mei, waarschijnlijk op de achtentwintigste. Op bloemetjespapier. Hij was geadresseerd aan Bernd Laurisch; in de brief stond dat Schmücker zich op een bepaalde dag, 1 juni waarschijnlijk, in Keulen moest melden op een bepaald tijdstip, bij een bepaalde telefooncel, waar hij een contactman zou treffen. Als herkenningsteken moest hij een geel windjack dragen, en een zwarte sjaal.
Kort voor de geplande datum belde Jürgen Bodeux Concordia J. om een afspraak te maken bij het bioscoopcentrum in Hamburg. Hij wilde haar auto lenen. Ze stemde toe. Wölli en Bodeux reden waarschijnlijk op 29 mei naar Hamburg om de groene vw 1200 op te halen. De wagen was oud, remmen en koppeling functioneerden niet al te best. Hij was eigenlijk van Concordia’s zuster. Toen Wölli en Bodeux de sleutels en de papieren ophaalden, vroeg ze: ‘Gaan jullie er een actie mee uitvoeren?’
‘Nee, nee.’
Wölli en Farim reden – volgens Bodeux’ verklaring – op de afgesproken dag met die auto naar Keulen. Söre was al eerder met de trein naar het Hauptbahnhof van Keulen gegaan, Bodeux ging – als zijn verklaring klopt – terug naar Wolfsburg. Hij ging met Ilse Jandt naar haar moeder in de Schillerstraße. De jongsten in de groep zouden – nog steeds volgens Bodeux – de terechtstelling uitvoeren. Hij en Ilse zouden in Wolfsburg het ‘bericht van de voltrekking’ afwachten.
Om elf uur ging de telefoon. Het was Söre. Hij vertelde dat Schmücker niet op het afgesproken tijdstip op het Hauptbahnhof was verschenen. Ilse Jandt zei dat ze meteen terug moesten komen. Ze pleegde een paar telefoontjes naar Berlijn, onder andere naar Volker von Weingraber.
Ulrich Schmücker had de brief die hem naar Keulen moest lokken niet ontvangen. De Wolfsburgers hadden de uitnodiging voor de ontmoeting met het zogenaamde ira-contact kennelijk aan de echte Bernd Laurisch gestuurd. Deze keer had Ulrich Schmücker nog geluk.
Maar ondertussen had zijn hoop op verzoening met de militante linkse scene zich vermengd met angst. Hij, die het ene moment informant wilde worden en het andere moment een echte terrorist, die zich dan weer een verrader voelde en dan weer iemand die licht in de duisternis bracht, voelde kennelijk aan dat hij in de val zat.
In zijn nood meldde hij zich opnieuw bij de veiligheidsdienst om zijn situatie te bespreken met Peter Rühl. Hij kreeg een secretaresse te pakken, die hem na meerdere pogingen doorverbond met Michael Grünhagen. Het gesprek werd op band opgenomen.
‘Hallo,’ zei Grünhagen.
‘Ja?’ antwoordde Ulrich Schmücker, die zich als Peter Mink had voorgesteld.
‘Ja, u zegt, ik bedoel, wij moeten nu toch echt… u zegt dat u niet naar de stad kunt komen?’
‘Jawel, dat zal wel gaan,’ zei Schmücker, ‘maar waarschijnlijk word ik gevolgd. Ik kan proberen ze af te schudden, dat zal wel lukken. Maar ik wil in geen geval samen met u gezien worden, dat zou heel slecht voor me zijn...’
‘Kom kom,’ wierp Grünhagen tegen.
‘In dat geval moet u misschien...’
‘Het is nooit honderd procent zeker,’ meende Grünhagen, ‘je kunt nog zo voorzichtig zijn om niet samen te worden gezien...’
Schmücker zweeg.
‘Het lijkt me dat er mogelijkheden zijn. Er zijn een hoop restaurants met een telefooncel.’
‘Ja.’
‘Dat u daar heengaat en wij dan kort bespreken wat u mij te vertellen heeft. Daar bedenken we wel hoe we elkaar later kunnen treffen.’
‘Hm.’
‘Ik bedoel, wat voor ontmoeting dan ook... uw bedenkingen bij de veiligheid,’ stotterde Grünhagen, ‘eh, daar... hoewel ik die ook heb, heb ik u al eens gezegd, toch?’
‘Ja, ja,’ gaf Schmücker toe.
‘Waar bent u nu?’
‘In een telefooncel.’
‘Staan er mensen buiten?’
‘Ja, er staat een vrouw.’
Grünhagen stelde Schmücker voor naar een postkantoor te gaan. Daar waren meer telefooncellen. Dan konden ze verder praten.
Schmücker ging akkoord.
‘Als u gevolgd wordt,’ opperde Grünhagen, ‘dan stellen die toch wel vast dat u twee of drie keer achter elkaar belt.’
‘Ja.’
‘Als u één woord zegt, dan valt bij mij misschien het kwartje.’
‘ira,’ zei Schmücker.
‘ira? Ja?’
‘Ja, ja, ja,’ zei Schmücker. ‘Ik wil het niet over de telefoon vertellen. Ik weet niet of de gesprekken bij u op band worden opgenomen.’
‘Nou ja, ik bedoel, het is toch zo, dat... Ik weet niet,’ hakkelde Grünhagen.
‘Dat wil ik niet,’ hield Schmücker vol.
‘Het feit dat we contact hebben, is toch al bekend...’ wierp Grünhagen tegen. ‘Zelfs dit contact kan in theorie worden vastgelegd.’
‘Ja, ja.’
‘Als we elkaar ontmoeten zou ik ook iets in mijn zak kunnen hebben. Ik zeg u, ik heb niets. Maar u weet heel goed dat je nooit zeker van iets kunt zijn, ik moet u tenslotte ook vertellen waar we elkaar kunnen ontmoeten, toch?’
‘Hm.’
‘Ik weet ook niet hoe u er nu voorstaat, hoe het met u gaat. We zijn elkaar een beetje uit het oog verloren.’
Schmücker kwam nauwelijks aan het woord: ‘Ja, ja, dus...’
‘Ik weet het niet, echt, ik weet het niet.’
Schmücker probeerde een grapje te maken: ‘Een klein trucje van mij...’
‘We hebben het een en ander meegemaakt samen.’
‘Ja, ja, dat is zo.’
‘Pas dus op,’ zei Grünhagen. ‘Als u denkt dat er mensen achter u aanzitten.’
‘Hm.’
‘We moeten iets afspreken, we bedenken wel iets...’
‘Hm.’
‘... dat u geobserveerd wordt, u weet wat ik bedoel. Er schiet mij wel iets te binnen.’
‘Ja.’
‘Uit welke kringen, dat kunt u mij wel zeggen, welke perso... wie zit er achter u aan?’
‘Van die anarchisten. Het kan ook de raf zijn.’
‘Wat voor anarchisten?’ vroeg Grünhagen.
‘Van die gevangenbezoekers, Zwarte Hulp, van die types.’
‘Kent u daar een paar van?’
‘Nou ja.’
‘Noemt u een paar namen.’
‘Schmücker noemde een Arno en een Jutta, Grünhagen vulde hun achternamen aan.
‘In die richting,’ zei Schmücker. ‘Ik weet niet of ze er iets mee te maken hebben, maar uit die hoek komt het.’
Plotseling werd er bij Grünhagen op de deur geklopt. Hij probeerde het gesprek te beëindigen. Hij had een paar minuten nodig om de problemen rond de veiligheid op te lossen.
‘In welke buurt bent u nu?’
‘In Neukölln.’
‘Gaat u alstublieft naar een postkantoor. Daar zoekt u een telefooncel uit... er zijn daar altijd een paar. Als u snel bent hebben we een paar minuten om verder te praten, dan kunnen we checken of...’
Na wat heen en weer gepraat over de telefooncellenkwestie werden ze het eens. Grünhagen zei tegen Schmücker dat hij op zijn telefoontje zou wachten.
==
‘Hallo?’
‘Ja?’
‘Bent u daar weer?’ vroeg de veiligheidsbeambte.
‘Ja, nu in een telefooncel waar zo snel niemand aanklopt.’
‘Waar in Neukölln bent u nu?’
‘Karl-Marx-Straße.’
Grünhagen stelde voor dat hij nog een keer terug zou bellen om een afspraak te maken.
Schmücker stemde toe. ‘Ja, oké, maar de agenten blijven er buiten. Dat is toch duidelijk?’
‘Nou ja, u wordt weer gezocht, toch?’
‘Ja, ja, ik weet het.’
‘Het arrestatiebevel is uitgevaardigd.’
‘Maar dat is mijn zaak, toch? Ik vertrouw erop dat u ze niet inschakelt, toch?’
‘Hm, ja, is goed,’ bevestigde Grünhagen en gaf hem de ontmoetingsplaats.
‘Als u vanuit de Karl-Marx-Straße de Kienitzer Straße inloopt, ziet u aan uw linkerhand een rommelwinkel, met een etalage, allemaal rommel, voornamelijk oude spoorbanen, een echte rommelaar... Het vijfde of het zesde huis moet het zijn.’
‘Ik vind het wel.’
Schmücker moest voor de winkel wachten.
‘Maar ik kan daar niet te lang wachten.’
Dat viel te regelen, volgens Grünhagen. ‘U kent het spel, er komt een taxi, toch?’
‘Ja, oké.’
Schmücker moest nog een keer terugbellen.
‘Hoe laat is het nu?’
‘Het is zes minuten over twee,’ zei Grünhagen. Als Schmücker hem nog een keer belde om vijf over halfdrie, kon hij hem de details over de ontmoeting doorgeven. Dan zou hij daar op het moment kunnen aankomen dat de taxi voorreed. ‘Ik zal u het kenteken geven, u stapt in, en dan ziet u wel verder.’
‘Ja, nog één ding,’ zei Schmücker nog, ‘alstublieft geen chic restaurant, ik ben nogal slordig gekleed en heb geen zin om me te verkleden.’
‘Ja, komt in orde.’
‘Hm.’
‘Doen we het zo, tot straks dus. Goed. Tot straks.’
==
Zo ontstond na een aantal telefoontjes eindelijk een afspraak tussen de agent van de veiligheidsdienst Peter Rühl, alias Michael Grünhagen, en de tussen de fronten van de veiligheidsdienst en terroristen rondzwervende Ulrich Schmücker.
Grünhagen overlegde met zijn meerderen. Hij informeerde de afdelingshoofden iv(2)e en iv(2)a en voerde onder ‘bijzondere veiligheidsmaatregelen een ontmoeting met Schmücker’ uit. Ook de afdeling i van het hoofdbureau van politie werd ingeschakeld. Die stelde een taxi ter beschikking om Schmücker van de rommelwinkel naar het café te brengen. ‘Bij die rit en bij observatie van de o-groep werden geen aanwijzingen voor een ‘tegenobservatie’ geconstateerd,’ schreef Grünhagen een paar dagen later, op 4 juni 1974 in zijn rapport.
Aan het begin van het gesprek zei Grünhagen dat hij hogelijk verbaasd was dat Schmücker hem wilde spreken. Eigenlijk had hij niet veel zin gehad in het gesprek, omdat Schmücker in het verleden had getoond dat hij niet eerlijk tegenover hem was. Hij noemde de naam van een medegevangene, aan wie Schmücker niet alleen zijn verklaring had laten lezen, maar die hij zelfs twee exemplaren had gegeven. ‘U kunt ervan uitgaan, dat ik vanaf het begin op de hoogte was van uw voornemens en dat u mij niets wijs kunt maken.’ Het vervaardigen van die verklaring was Schmückers grootste stommiteit geweest: ‘U gelooft toch zelf niet in ernst dat uw kameraden genoegen zouden nemen met uw verklaring.’ Een nauwkeurige vergelijking van zijn verklaring met de processtukken zou zijn gedraai onmiddellijk aan het licht brengen.
Schmücker gaf toe dat zijn verklaring hem meer geschaad dan goed gedaan had.
Grünhagen vroeg of zijn dertig pagina’s tellende verweerschrift, waarin hij zijn houding tegenover Rühl had proberen te rechtvaardigen, in handen van advocaten was geraakt. Schmücker knikte en keek een paar keer om zich heen.
‘U hoeft niet bang te zijn dat u wordt opgepakt,’ stelde Grünhagen hem gerust.
‘Dat geloof ik ook niet. U wilt gewoon inlichtingen van mij hebben.’
‘U kunt mij helemaal geen inlichtingen geven. U heeft helemaal geen ingangen,’ zei Grünhagen. ‘Verder kunt u ervan uitgaan dat ik niet wraakzuchtig ben en vanwege uw vroegere opstelling tegenover mij aanstuur op een arrestatie.’
Daarna vertelde Schmücker dat hij dacht dat hij door linkse activisten in de gaten werd gehouden en ook daadwerkelijk vanuit die kringen was bedreigd. Hij noemde de naam van Waltraud S. ‘Ondanks uw eerdere aanname heb ik daar nog wel iets interessants over te vertellen, wat ik onder bepaalde voorwaarden wel wil doen.’
‘Voor mij bestaan er geen voorwaarden. U bent niet in de positie om voorwaarden te stellen.’
Hij vroeg Schmücker wat hij nu eigenlijk wilde.
‘Misschien kan ik u toch de een of andere inlichting verkopen.’ Hij zei erbij dat hij hoopte, dat Rühl hem misschien een wapen kon bezorgen om zichzelf te verdedigen.
Grünhagen hield de boot af: ‘U kunt zich, hoop ik, wel indenken dat het thema wapen voorlopig niet aan de orde is. Ieder woord daarover is pure tijdsverspilling.’ Over geld viel eventueel wel te praten. Maar eerst moet ik de informatie horen om het waarheidsgehalte ervan te kunnen checken.’
‘Vooruit,’ zei Schmücker, ‘dan zal ik het eerst vertellen.’
==
In alle details schetste hij de veiligheidsagent Rühl alias Grünhagen zijn situatie. In de herfst van 1973 had hij een woongroep gesticht om een nieuwe groep op te bouwen. De mensen wisten wie hij was en welke rol hij had gespeeld in de Beweging Tweede Juni. Omdat ze geen andere bronnen hadden, geloofden ze zijn verhaal. Via die woongemeenschap had hij rond de jaarwisseling 1973/74 Ilse Jandt leren kennen, en hij dacht dat ze hem wel aardig vond. Via haar ‘had hij het een en ander gehoord’.
Hun verstandhouding was als een blad aan een boom omgeslagen toen Ilse Jandt via Waltraud S. in contact was gekomen met Inge Viett en Ralf Reinders. Dat gesprek had tot zijn uitsluiting uit de woongroep geleid. Dat was zo ver gegaan dat zijn toenmalige vriendin, die zwanger van hem was, het kind in Londen liet aborteren hoewel ze het kind beiden graag hadden gewild.
‘Ik moest van de ene op de andere dag een huis zoeken,’ zei Schmücker. ‘Maar Ilse bleef zich voor mij interesseren.’ Hij had nog een hele reeks gesprekken met haar gevoerd. Een paar weken eerder had Ilse Jandt hem een vragenformulier voorgelegd en had hij de vragen schriftelijk beantwoord.
‘Ilse zei tegen mij dat er nog een mogelijkheid was om weer politiek actief te worden. Ze hadden contact opgenomen met de ira. Daar kon ik mij rehabiliteren met werk waarbij ik hier niemand in gevaar kon brengen. Ik verwacht ieder moment antwoord van Ilse.’
Grünhagen probeerde Schmücker ervan te overtuigen dat hij toch niet in volle ernst kon aannemen dat een serieuze politieke beweging van zijn diensten gebruik zou willen maken met zijn verleden. Hij moest oppassen, want het zou een valstrik kunnen zijn. Volgens Schmücker was dat uitgesloten. Hij kende Ilse te goed, die zou zoiets nooit doen.
Zo gaf Michael Grünhagen het gesprek weer in zijn rapport van 4 juni 1974, de sterfdag van Schmücker. In het handschrift van zijn chef Natusch staat er met pen bij geschreven: ‘Op 7-6 ’s ochtends na herhaald verzoek ontvangen.’ Ook verder leverde Natusch in de marge commentaar op het rapport van zijn beste agent. Naast de regels waarin Grünhagen Schmücker waarschuwt, schreef hij: ‘Hoe juist, jammer dat hij niet wilde luisteren!’
Later werd in het slotvonnis van het Schmücker-proces twijfel geuit over de geloofwaardigheid en de volledigheid van het rapport van de veiligheidsdienst: ‘De geconstateerde feiten... die betrekking hebben op de contacten met Michael Grünhagen... evenals die van Ulrich Schmücker met zijn omgeving... berusten, net als de kennis van de veiligheidsdienst over de doodsbedreigingen aan het adres van Schmücker en de onmiddellijk daaropvolgende gebeurtenissen, bijna geheel op rapporten van de veiligheidsdienst van de intussen overleden Michael Grünhagen.’
De beschikbare getuigen van de veiligheidsdienst bevestigden de berichten weliswaar, maar alleen voor zover ze daartoe in staat waren. Toch ‘is het mogelijk dat Michael Grünhagen zijn methoden bij het verhoren van ingesloten terroristen, evenals zijn kennis over de feiten die wezen op bedreigingen aan het adres van Schmücker, niet volledig heeft weergegeven, om verwijten van zijn meerderen aan zijn adres voor te zijn. Ook kan niet met totale zekerheid worden uitgesloten dat later met de documenten is geknoeid om fouten van betrokken medewerkers te verdoezelen.’
==
De delen i tot en met iii van de rapporten van de binnenlandse veiligheidsdienst, die de belangrijkste bevindingen aangaande de moordzaak-Schmücker bevatten, zijn, evenals de serie documenten met getuigenverklaringen van informanten, niet doorlopend genummerd en ook zijn ze niet controleerbaar geordend. In dat opzicht was controle onmogelijk. Aan de andere kant zijn er ook geen concrete aanwijzingen voor een onjuiste weergave door Grünhagen of van doelbewuste manipulatie van de documenten. Het hof: ‘Er bestaat in elk geval de mogelijkheid dat documenten ontbreken die het handelen van de dienst in het geval van Schmücker nog bedenkelijker doen voorkomen dan uit de beschikbare documenten al blijkt.’
Volgens Grünhagens rapport van 4 juni had Schmücker hem verder nog verteld dat Ilse Jandt ongeveer twee weken eerder met een onbekende man in zijn woning was geweest om het voornoemde vragenformulier op te halen. Ilse had gezegd dat ze uit Frankfurt kwam. Schmücker had uit het gesprek opgemaakt dat de man uit Hamburg kwam. Meer had hij niet uit het gesprek op kunnen maken.
Grünhagen zei hem, dat hij de informatie eerst moest checken. Schmücker moest hem op 4 of 5 juni op kantoor bellen. Aangesproken op zijn onbetrouwbaarheid reageerde Schmücker: ‘U moet er rekening mee blijven houden dat ik u kan verlinken.’
In zijn ‘beoordeling van het gesprek’ schreef Grünhagen: ‘De door Schmücker vertelde feiten stemmen in grote lijnen overeen met de door Wien verzamelde inlichtingen. Ik acht het waarschijnlijk dat Schmücker erin slaagde personen die geen mogelijkheden hadden informatie over hem in te winnen een tijdje te misleiden. Ik neem mij voor nog een ontmoeting met Schmücker te arrangeren om nog preciezer door te vragen. Ik heb hem de mogelijkheid van arrestatie door de politie voorgelegd. [commentaar in de marge: ‘goed!’] Hij verklaarde mij dit niet te willen. Als Schmücker door de politie zou worden gearresteerd, zou hij geen verklaring afleggen en zou hij mij verzoeken hem niet in de gevangenis op te zoeken.’ [uitroepteken in de marge]
Bij de volgende ontmoeting, schreef Grünhagen, zou hij Schmücker tussen de vijftig en honderd mark overhandigen en zeggen dat hij verdere ontmoetingen overbodig achtte. Bij iedere ontmoeting met Schmücker waren zware veiligheidsmaatregelen noodzakelijk. Die investering stond in geen verhouding tot de geleverde inlichtingen. Hij voegde eraan toe: ‘Schmücker heeft mij nog verteld dat hij de vorige zomer in het Midden-Oosten was geweest en daar ook met vertegenwoordigers van verschillende Palestijnse organisaties had gesproken. Het feit dat hem niets was overkomen, liet toch zien dat ze hem niet als verrader beschouwden. Of hij die reis daadwerkelijk heeft gemaakt, kan op het ogenblik niet worden gecontroleerd. Schmücker had in elk geval in die tijd zijn paspoort nog en werd toen ook nog niet gezocht.’
Grünhagen kwam tot de slotsom dat Schmücker nog steeds probeerde in linkse kringen een voet aan de grond te krijgen. Hij meende dat Schmücker alles in het werk zou stellen om zijn geloofwaardigheid terug te winnen. De ervaren veiligheidsagent waagde een voorspelling: ‘Met de huidige stand van zaken zal het hem echter niet lukken door relevante groepen geaccepteerd te worden.’ Grünhagens chef schreef ernaast: ‘Hoe waar!’
De conclusie van de agent: ‘Het nemen van maatregelen tegen Schmücker acht ik op het moment niet nodig: omdat enkele personen van mening zijn dat Schmücker een verklikker is, zou dit door zijn arrestatie onmiddellijk worden weerlegd.’ Met andere woorden: ondanks een arrestatiebevel moest Schmücker niet worden opgepakt, omdat anders de (dodelijke) verdenking dat hij een verklikker was onjuist zou blijken. Dat kan alleen maar betekenen dat Grünhagen Ulrich Schmücker bewust als lokvogel wilde gebruiken.
Alleen als er een werkelijk bedreigende situatie ontstond, moest er ingegrepen worden. Grünhagen in zijn rapport: ‘Effectieve maatregelen hoeven alleen dan te worden genomen als er gerede aanleiding bestaat voor vrees dat linkse groeperingen hem als verrader willen ombrengen, of als er aanwijzingen bestaan dat hij strafbare feiten pleegt om zijn geloofwaardigheid voor het linkse kamp terug te winnen.’
Naast de zin ‘als er gerede aanleiding bestaat voor vrees dat linkse groeperingen hem als verrader willen ombrengen’, schreef zijn chef Natusch later met de hand: ‘Te laat!’
==